HOME

Inleiding

H>et levensverhaal van Jan Jorissen is een verhaal over de geschiedenis van Bavel en deze geschiedenis van Bavel is ook de geschiedenis van veel andere dorpen in Brabant. Zijn vrouw, Riet Jorissen-Veens, verzamelde een archief vol liedjes, buuts en artikelen uit weekblad Nieuw Ginneken, Ons Blad, De Koorstem van het Gemengd Koor Bavel en de 'Brieven van Paulus'. Ook vonden we allerhande schriftjes, brieven en losse kladblaadjes. Al dit materiaal leidde tot dit boekje met elf hoofdstukken over 'n echte Baviaon. Jan Jorissen was eenvoudig, maar was ook uniek in zijn eenvoud. Hij schreef veel, maar blonk uit in de mondelinge traditie. Iedereen in Bavel kende zijn sterke geheugen en luisterde als hij ging vertellen. Hij wist verhalen die voor de meeste mensen al bijna vergeten waren. En wanneer u zijn herinneringen in dit boekje terugleest, zult u zijn beeldende verteltrant en fantasie herkennen. De volkse taalvaardigheid van Jan leverde nog wel eens problemen op: Wat moesten we verbeteren en wat nou juist niet? En als we het dialect handhaafden, hoe moest het dan geschreven worden? We besloten dicht bij de oorspronkelijke tekst van Jan te blijven. En welke teksten waren van Jan? Vaak gebruikte hij een bestaande tekst en paste deze aan. Mogelijk hebben we in dit boek een tekst aan Jan toegeschreven die uit andermans koker kwam. Binnen een mondelinge traditie is zijn werkwijze normaal, binnen een schriftelijke traditie wordt dan op een bezitterige manier over plagiaat gesproken. De opbouw van het boekje is thematisch. Deze thema's zijn chronologisch gerangschikt door te kijken op welke moment elk thema een aanvang nam in het leven van Jan. Wij wensen u veel leesplezier.

Mieke Jorissen

Jack Maas

Roeland Stoop

Rob van Uden

1. Kindertijd

Ip d'n Bolberg grootgegroeid Vrij en blij en ongemoeid Opa zat daar èrpel te schellen In de kolenbak te kwellen In de zurgstoel onder de schouw Daar zot hij soms te knikke 't Was 'n ouwe Baviaon 't Zelfde net as ikke

Bovenste rij v.l.n.r.: Petrus, Johanna, Anna Maria, Wilhelmus, vader Johannes Jorissen, Johannes. Middelste rij: Elisabeth, Adriana, Anna. Onderste rij: Cornelius, moeder Maria Jorissen-Dieptraten, Adrianus, Jacobus (Koos, de vader van Jan), Cornelia.


Deze prachtige foto werd gemaakt voor een huisje op de Bolberg in het jaar 1900. De vader van het gezin is Jan Jorissen en de moeder is Maria Diepstraten uit Gilze. Naast moeder en vóór vader staan twee kinderen: Janus (links) en Koos (rechts). Je kunt zien dat ze een goede band hebben, want ze staan hand in hand. Koos is de vader van de Jan Jorissen waar dit boek over gaat. Janus wordt later ook wel Jaonoom genoemd. Kees (links naast moeder)is de jongste en draagt ten tijde van de foto een schort. Dat betekent dat hij nog niet zuiver (niet zindelijk) is. Het huisje op de Bolberg was niet groot, maar voor alle zestien kinderen was plaats. Helaas zijn er drie kinderen jong gestorven. Bij het huisje op de Bolberg kon opa een klein beetje boeren. Hij had een stukje grond met twee koeikes. Opa was niet alleen boer. Hij werkte ook als jachtopziener bij de familie De Bruin. Dat waren de eigenaars van een landhuis met bijbehorende landerijen aan de rand van Bavel. Later hebben er de Paters van de Heilige Harten gewoond. Daarnaast is nu 't Koetshuis waar men mensen opvangt met maatschappelijke problemen. De familie De Bruin zal de foto genomen hebben, want de familie Jorissen had niet veel en zeker geen fotocamera. Broer Janus ging nog wel eens eten halen bij de familie De Bruin. Hij moest daar op zondag tussen tien en elf zijn. Zo kon iedereen die op die tijd naar de kerk ging, zien dat de familie De Bruin goed deed voor de familie Jorissen. Dat was wat je noemt een goede daad 'voor het oog van het kerkvolk'. Opa bleef tot op het laatst wonen in het huis op Bolberg B 226. Tegenwoordig heet die straat de Eikbergseweg. Op zijn oude dag nam hij plaats in de zurg. Dat is een gemakkelijk zittende stoel die hij op zijn tachtigste verjaardag van de kleinkinderen had gekregen. Hij schilde de aardappelen bij wijze van nuttige bezigheid. En de schillen moesten flinterdun zijn. Ze mochten niet knappen als je ze dubbel vouwde. Dat was uit zuinigheid. Riet van de Wijngaard, een nichtje van Jan Jorissen en dochter van Jaonoom, vertelde over haar jonge jaren: "Ons pa (Janus) reed melk en telkens als hij één zelfde oudere vrouw tegenkwam, stak hij zijn vinger op. Hij zei niks. Hij stak alleen die vinger op. Toen ik vroeg wie die vrouw was, bleek het zijn zuster Marie te zijn." Ze herinnerde zich dat ze dat een beetje vreemd had gevonden. Maar in die tijd lieten mensen hun gevoelens niet zo gemakkelijk zien. In het zandhok naast het huis konden de kleine kinderen spelen. Daarin lag wit zand dat in mooie figuren op de vloer van de boerderij werd gestrooid, alle dagen opnieuw. "Wij hadden daar een hekel aan. Op een ander hadden ze tenminste al kokosmatten. Het zand werd ook gebruikt om de melkbussen te schuren tot ze blonken. Dat ging in de buurt tegen elkaar op."

In het gezin

K oos Jorissen trouwde op 6 mei 1920 met Mieke Bakx uit Dorst. Een jaar later begonnen ze een winkeltje in 't Haantje. Moeder stond thuis in de winkel en vader ging met de huifkar het dorp in. 's Avonds werd de suiker, het zout en de havermout in pondjes uitgewogen. De zachte, groene of gele zeep werd met een spaan uit een achtje' geschept en in kladpapier verpakt. Het was een winkel met kruidenierswaren, koloniale waren, comestibels', maar ook wol, sajet4, elastiek en zelfs kippenvoer. Je kon er ook terecht voor kolen en petroleum van Texaco. Ja, men moest vroeger ‘met alle klippels gooien' om aan de kost te komen. Koos had veel boeren als klant. Die kwamen 's morgens al heel vroeg naar het botterfobriek om de melk te brengen en deden dan in het kleine kruidenierswinkeltje hun boodschappen. Koos en Mieke kregen twee zoons en acht dochters. Jan werd geboren op 10 april 1922. Voor moeder brak een moeilijke tijd aan, want kort na de geboorte van Jan werd pa ernstig ziek. Hij kreeg hersenvliesontsteking en moest worden opgenomen in het ziekenhuis. Helemaal in Utrecht! Vader Koos wilde zo graag zijn zoon zien. Daarom reisde moeder met Jan als baby per trein naar Utrecht. Het was vast haar eerste treinreis. De reis duurde lang en het werd etenstijd voor Jantje. Moeder wilde borstvoeding geven, maar hoe moest ze dat doen in een trein? Een treinbeambte zei: "Moeder, je baby huilt." M oeder Mieke reageerde m et hoogrode kleur: "Ja, maar...?" De beambte loodste haar mee naar een lege coupé waar moeder hem kon voeden. Moeder tevreden, Jantje tevreden! 1 oude inhoudsmaat ' fijne eetwaren brei- of stopgaren Jan vertelde graag over zijn kindertijd in het grote gezin Jorissen: "Wij hadden in die tijd nog geen bad of douche. Op zaterdagavond ging het hele regiment dus in een grote teil. Hoe krijg je dat allemaal voor elkaar?, vroeg de buurvrouw aan mijn moeder. Ach, zei ons moeder op humoristische toon: Als ze allemaal een beurt gehad hebben, dan ga ik voor de zekerheid nog even met de schuimspaan door de teil om te zien of er misschien nog eentje onder het sop zit! Maar hoe slapen jullie toch allemaal in zo'n klein huisje? Wel, net als jullie: met de ogen dicht, was dan haar antwoord." "Het was bij ons thuis volle bak. Mijn vader was kruidenier, dus tellen kon hij wel, maar als ze mijn vader vroegen: Koos, hoeveel kinderen heb je nu precies? Dan antwoordde hij: Als ik dadelijk thuiskom zal ik nog eens tellen!" In de familie van Jan wisten ze wel waar al die kinderen vandaan kwamen. "Ons vader hoefde zijn broek maar op het bed te gooien en dan was het al gebeurd." Met plezier werd gefantaseerd over de voorlopers van voorbehoedsmiddelen. "Ons oma had in bed beter haar klompen aan kunnen houden. Nieuwe klompen, wel te verstaan, met het touwtje er nog tussen." Jan kon deze grappen niet altijd waarderen. Hij maakte een onderscheid tussen pikante verhalen en leuke verhalen. Zijn generatie kreeg niet te zien dat vader en moeder elkaar omhelsden en sprak ook niet openlijk over seks en gevoelens. Toch zocht Jan ook in zijn eigen teksten nog wel eens het randje op.

Aan tafel

Een ei, wist Jan, een ei... dat was wat! Vader en moeder aten er regelmatig één. Dan kropen wij op vaders knie en kregen wij het kopje van zijn ei. En soms kregen we nog een hapje extra.Dat was niet uit zuinigheid, maar meer voor de gezelligheid. Of iedereen kreeg een half ei. Er werd gevochten om het mes, want daar zat eigeel op en dat kon je aflikken." "Als we 's morgens naar de Heilige Mis van half acht liepen, hadden we uiteraard een lege maag, want je moest nuchter zijn voor de Heilige Communie. Om acht uur kwamen we op een drafje terug naar huis. Daar stond ons moeke al te wachten. Ze had voor ieder een geklopt ei met koffie. Iedereen had in die tijd wel enkele kippen. Er waren dus eieren genoeg! Als de kip staakte met leggen, dan ging ze onherroepelijk de soeppan in. Dit beeld van het gezin stond Jan helder voor de geest. Hij verwerkte deze herinnering in een bestaand liedje: 'n Schón Toofel Volk. ik wil jullie verhaolen van 'n schoon taofel volk Twee hebben er de broek aan en acht ja, de scholk" Refrein: Van je Ho la di jee van je Ho la di joo Van je Ho la di hop sa sa Ho la di joo Ons vader in de zurgstoel bidt 't rozenhoeike veur Ons moeder ruurt de pap 't gaat in één moeite deur Achter 't huis hadden we 'n vèrken soms twee in 'n hok In de kiepenkooi daar zaten de kiepen op stok We poften de erwtjes op de kachelbuis De worst in de schouw en de was in 't fornuis En waren we 's avonds naar bed toe gegaan Dan riepen we mee z'n allen: 'r zijn nog twee lichten aan En waren we lastig of druk navenaant Dan kregen we olienootjes op tafel op 'n kraant En 's zaterdags in de teil van kop tot oewe voet Soms 't water té heet of té koud of net goed Zo zijn er de jaren toch vrolijk vergaan 't Is allemaal voorbij, mar 't huis da bleef staan Na het ontbijt deden we vlug de jas aan en gingen we weer in draf naar school. Die begon om 9 uur. Maar als het er in zat, maakten onze Piet en ik ’’ schort 10 11 nog vlug een rondje langs 'De Brouwers'. Wij liepen dan als paard voorop met de toom om de schouder en ééntje liep als menner er achter. Zo'n rondje ging net in een kwartiertje, maar dan zat je wel flink bezweet in de schoolbank. Vanaf mijn plaats kon ik wel nog nét de torenklok in de gaten houden. Maar tjonge, jonge, wat gingen die wijzers langzaam!"

Vermaak

T huis gekomen gingen de schoolkleren uit en trokken we een oude broek en blouse aan. In die tijd hadden we nog geen overall. En dan ging je spelen. Als moeder in de winkel stond en het ging er in huis té luidruchtig aan toe, dan nam moeder een handvol snoeplettertjes of olienootjes en wierp die in de kamer en dan was het weer even rustig! In die tijd kon je nog plezier maken met weinig of niks. Mijn zusje sleepte een schoensmeerdoosje, gevuld met zand, aan een touwke mee over de werft alsof ze met een luxe auto reed. Of je maakte een karretje van een plank met vier wieltjes. Dat werd een hobbelebob of een kiekeboets genoemd. Veel kinderspelen waren seizoengebonden. Haktollen, hoepelen, hinkelen, bokspringen. Het lijkt nu allemaal verdwenen. Zo af en toe maar zie je kinderen nog knikkeren." Al vroeg trapte Jan graag tegen een bal. Die rolde dan wel eens op straat. Een chauffeur toeterde en riep: "Hou d'oe jong bij oe!" Jan vond dat zo'n mooie uitroep dat hij het in zijn eigen spel verwerkte. Hij maakte in zijn fantasie een auto van een omgekeerde stoel en riep tegen zijn moeder: "Toet, toet! ... Hou d'oe jong bij oe!" Voor het grote gezin moest elke dag een grote pot eten gekookt worden. Dus moesten Jan en Piet ooit eens op een woensdagmiddag de aardappelen schillen in een zinken emmer. Om twee uur moesten ze echter voetballen. Maar moeder was resoluut: "Ge kunt hoog of laag springen, maar eerst die aardappelen schillen!" Er hielp geen moederkelieve aan! Maar wat deden die twee deugnieten nou? Ze zetten een stoof onderin de emmer, waardoor deze eerder vol was en ze zodoende op tijd voor de aftrap waren. Jammer genoeg lukte zo'n truc maar één keer! "Mijn moeder heeft mij ooit verteld dat ze samen met wat vriendinnen naar de 'Leurse Hei' is gelopen om te gaan kijken naar de eerste vliegmachine. Maar 't viel tegen, zei ze. Het was net een èrrepelmand die ze de lucht in gooiden." Jan vermoedde dat de piloot Olieslagers 5 heette, want zijn moeder zong altijd: Als Olieslagers dood is dan krijgen wij misschien de helft van zijn centen en ook zijn vliegmachien Olieslagers, Olieslagers Olieslagers val maar dood (2x) Er werd veel gezongen bij Jan thuis. "In de winter zaten we rond de platte buis, terwijl de erwtjes lagen te dansen op het gescheurde kachelscheel'. De blommekes op de benen van de warmte en de tocht in de rug van de staldeur. Met Ouwejaar gingen we Nieuwjaorke zingen. Na afloop kregen we een dubbeltje van opa's. We aten ook stamppot met zultsaus. Dat was een feest! Als kleuter hoorde ik mijn moeder liedjes zingen bij het kousen stoppen. Levensliedjes zoals 'De Moord van Raamsdonk', 'Achter aan het Stille Klooster', 'Aan de Muur van het Oude Kerkhof', en ook: 'Het Vrouwtje van Stavoren'. Het lied had wel meer dan twintig coupletten. Soms kon ze bij al dat leed haar tranen niet bedwingen. Mijn vader was geen zanger. Als hij zong haalde hij zijn pijp niet eens uit zijn mond. Vroeger werden bij alle feesten teksten gemaakt en liederen gezongen. Ze declameerden oude wijsjes en rijmpjes. En als het bruiloft was in de familie, dan mochten de twee oudsten naar het feest. Een oom van mij die zong steevast het lied 'De Graaf van Luxemburg' uit een operette van Franz Léhar. En dan... ging de frak uit, daarna het vest, dan de boezeroen, twee borstrokken, drie onderbroeken en soms nog een oud corset! Het bleef duren. Voordat ie klaar was keek er al niemand meer. Het volgende lied vond ik veel mooier": 12 11 Jan Olieslagers (1883-1942) was een Belgische motor- en wielrenner, luchtvaartpionier en luchtaas in WO I. Bijnaam 'De Antwerpsche Duivel’ het ronde plaatje (deksel) op de kachel, dat eruit gehaald kon worden om te koken 13 En d'n hond van dokter Bijnen die pieste in 't zoand 't Zoand begon te stuiven en de mensen riepen: Braand Ho die jee jee jee ho die joo (4x) En ik zog 'unne kikvors huppelen en hij huppelde over de waai Hij huppelde over de stoppels 8 en hij scheurde z'n korwaai Ho die jee jee jee ho die joo (4x)

Zilveren bruiloft Koos en Mieke Jorissen 1945. v.l.n.r.: Piet, Fien, Jo, vader Koos, Nel, Lies, An, moeder Mieke, Riet, Leen, Jon en Jeanne.

In de grote vakantie smeerde moeder brood met suiker en dan gingen we met zijn allen te voet naar het Valkenbergpark in Breda om het brood te eten. Dat was vakantie!", wist zijn nichtje Toos Schrauwen-Jorissen uit Breda." In Jans jonge jaren heette de vakantie nog de 'augustusvakantie'. Jan kon geweldig goed vliegers maken. Hij heeft hieronder in dialect beschreven hoe hij ging vliegeren in de vakantietijd. "Heel de zomer de vlieger oplaoten op de stoppels. De vlieger tegen 'n hok zetten en dan mar lopen. Nie van de wind af netuurlek! As ge meei tweeje waard, dan moes d'n ene de vlieger ophouwen en as dan d'n aandere 'los' riep, dan moeste de vlieger 'n douwke meegeven en vural maoken da ge nie mee oe klompe op de stèèrt stond, want dan brook de lat; tot groot verdriet van d'n eigenaor. Die moes naor huis om n'n aandere vlieger te gaon plakken. Da gebeurde meestal meei kraantepepier en ne kouwe èrrepel. Maor daor wul ik 't eigenlijk nie over hebben, want 't was altij gin speulen."

Meehelpen

Jan hielp waar het nodig was. Op vrijdag was het 'visdag' en dan moest hij op donderdagmorgen vóór schooltijd helpen om de stokvis klaar te maken. Met een houten hamer moest hij op de gedroogde vis slaan. En dan moesten hij en zijn broer Piet na schooltijd een kistje stokvis (bukkum) uit gaan venten. Als het kistje leeg was, dan mochten ze pas naar huis komen. Als Jan op donderdag vis ging verkopen, zongen zijn vrienden: Jantje Vis
  • Jantje Vis, heus niet mis
  • als ie 't patronaat’ uit is
  • Ja, hij mag er zijn
  • Hij is rap, niet onknap
  • en hij houdt altijd van een grap
  • Ook al is hij klein
  • Jantje schildert, Jantje kladt
  • En is steeds tevree
  • In de vakantie mochten de broers op de kar met pa mee naar de klanten. Nooit samen, want dan draaide het op ruzie uit. Jan wist nog: "Op zekere dag was het mijn beurt en 's avonds, want het was al donker, reden we opgewekt naar huis. Mijn vader had bij een of andere klant een ruilhandeltje gehad. Achter in de kar zaten een tiental kippen veilig opgeborgen in een doos. Maar toch, op een onzalig moment, viel de klep van de kar open. De kippen vluchtten de kar uit en vlogen d'n akker op! En waren het nou maar witte kippen geweest, want ga in het pikkedonker maar eens zwarte kippen vangen! Niet te geloven dat hij ze toch allemaal mee naar huis heeft gebracht. Die huifkar die rammelde wel eens. In de zomer lagen de dombondjes"' van de wielen soms wat los. Dat had ook zijn voordeel, want als mijn moeder buiten stond en de wind was aangewind, dan hoorde zij de kar al van ver aankomen en werd het tijd om de èrrepel op te zetten. Ook kwam het vaak voor dat wij een pak beschuit of een stuk Sunlightzeep na moesten brengen als de voorraad in de kar te vroeg op was. Op een winteravond moest ik op een ouwe damesfiets de pijp van ons vader nog eens gaan halen. Hij had die bij de Leeuwerik op het wc-raamke laten liggen. Het gaf geen pas om mee de pijp in de mond bij de klanten binnen te stappen. Misschien was hij ook bang dat de klant van zijn tabakszak een pijpje 'Rode Ster' wilde stoppen. Maar goed. Al met al ging het Koos en Mieke voor de wind en de zaak groeide." In de vakantie ging Jan ook dikwijls bij ome Janus helpen. "We moesten frambozen, èrbezies” , biezeme1-’ en boontjes plukken op d'n Bolberg. Wij ware thuis meei veule en dus trokken we meei heel de berzie101*13 er op uit. We kregen een sigaorekiesje (één van honderd) aon onze nek en liepen dan de frambozen in. leder in een rij, aanders dee de niks as speulen. "Wie-t-er het eerste duuzend hètl", zeei ome Jaonus dan. Trouwens op 'd'n Daolakker' had ome Jaonus ok frambozen staon en wij moesten daar ók meei hellepe plukken. Taante Naon maokte 's morgens de botterammen klaar. Ze maokte brood meei ham en vulde een biaauw kanneke meei thee, 't Brood wier in ne kraant gepakt en daor ging de precessie vol goeie moed naor d'n Daolakker. Het was ongeveer 'n kwartier lopen. D'n Daolakker was toentertijd flink heuvelachtig. Ik snap nie da ze die zo vlak hebben gekregen. De botterammen en ‘t kanneke thee lagen onder de heg uit de zon en as 't schaftijd wier, dan zochten we 'n mooi plekske uit in de lommerd. Ineens begint daor ome Jaonus te roepen en te daansen en te zwaaien! Ik dacht: Wa gaotie nou te keer? Ik gao 's neffe de frambozen kijken. Daor kwaam d'n hond aonlopen meei iets in zunnen bek. Ik gaoi op m'n knieën zitten en ik riep: "Kom mar gaauw, Fokkie". En ik klop op m'n knie. Ge kent dè wel. Mar diejen hond liep meei een grote boog om mijn hene. Die moes mij nie! Daor komt ineens ok ome Jaonus aangestoven!" Potverdomme, hedde da nie gezien? Diejen hond is t'r meei de botterammen tussenuit! Wa bende toch 'n loodoor! Sjonge, jonge, da was 'n begaoing. Da was 'n scheur in 't laken. Mar 't ergste was: gin schaftijd, gin botterammen! Ge snap wel da ik 't diejen dag bij allemaol gevreten had!
  • Riet dat is mijn volle nicht
  • dot zie je toch aan hoor gezicht
  • We gingen veul bij Jaonoom speule
  • en wij waren thuis mee veule
  • Ons tante Noan snee over de ham
  • en ik docht potverdikke
  • Onze Piet die vrat 8 sneeën
  • 'n sneeke meer as ikke
  • From boze plukken, 'n ten tot ie1'1
  • op d'n Bolberg in de vekaansie
  • We deden da nie veur de lol
  • moor die tubsen*'’ moesten vol
  • Ik wos het wel harstikke beu
  • en ik dacht potverdikke
  • 't Volgend jaar: mij nie gezien
  • dieje Jaonoom die kan stikke
  • Wij waren nog maar kleine pukken
  • We gingen bij Jaonoom erbezies plukken
  • Daar kwam de Zeppelin gevloge
  • Ge kon oe ogen nie gelove
  • We keken wel 'n half uur lang
  • Jaonoom zee: potverdikke
  • Ge plukt oe sipske36 maar eens vol
  • en net zo rap as ikke



  • 10 de ijzeren band rond de naaf van het wiel.
  • 11 aardbeien
  • 12 rode bessen
  • 13 heel de kinderschaar
  • 14 beproeving
  • 15 bakjes
  • Aon taofel

    We sluiten dit hoofdstuk af met een gedeelte uit een voordracht van Jan over hoe het er thuis aon taofel aan toeging... Wij hadden thuis 'n schoon taofel volk. Bij oos waren d'r tien: Aacht meiden en twee jonges. Bij oos kwaam 'r ieder jaor 'n kiendje. In de herfst 'n klèntje tussedeur Oos moeder was net 'n autobus: D’r zaat aaltij volluk in! Maar 'n schoon taofel, dè kon net zo goed 'n blaank geschuurde taofel zijn, die elke zaoterdag meei scherrep zaand uit de zaandliegt3' wier geschuurd! Aon de taofel wier gehaokt en gebraait, gezonge en gekaort. Soms was 't helemaol gin hard hout, mar gewoon waaibomehout. Agge d'rop schèt dan stinkt 't. Ge kon ok wel us te zwaor getaofeld hebbe, mar daor hadde vruuger nie veul last van.'t Was altij ginne vetpot! As ge oew eige nie gewasse had, zee ons moeder: "Ge ziet zo zwart as ne Turk. Ik zie alleen nog 't wiet van oew oge. Eerst oew vuile haande wassen en die vuile schoenen uit. En as ge nie lustert, kunde zonder eten naor bed! Hedde al gebid? Ge bent toch ginne hond zeker? Ge maokte wel da ge lusterde, aanders konde zonder ete naor bed. Ge moes ok nie zitte te smakke aan taofel. As we zondagse soep krege, dan mochte nie slurpe! I n eerst oew bord leeg ete vur ge van taofel moog! Ik waar vruuger nog al rap, en dan zeeje ze: Gij? ....Gij springt nog bij Onze Lieve Heer op taofel! As ge iets nie luste, zee ons moeder: "Dan legt er oewe kop mar neffe." Of ze zeej: "As ge 't nie op it, dan krijgde ok gin pudding. Ge mot ete wa de pot schaft" As de soep te dun was, werd er gezegd: "Wa hedde aon dieje dikke, die blèft op oew maog zitte". En as ie te dik was: "Wa hedde aon dieje dunne... die valt gelijk onder in oewe buik". As 't vlees taai was, zee oos moeder: "Geef 't mar 'n knauwke meer!" Ge waar dikkels nogal nauw te diene, want de saus wilde je nie zomaar ergens op je bord: "De saus nie over m'n èrrepel, mar hier in 't kuiltje!" I r werd goed op je gelet: Gij! Hou d' oe bene onder tafel! En niet naor tnekaore zitte schuppe. As ge klein was, moeste oew èrrepel goed deurbrouwen*178, en meei kleine hapkes ete en nie zitte pitse19. En as ge groter waar: zit nie zo te brouwe! As ge te vlug zat te ete: Kalm aon! Ge hoeft toch nie te gaon hooie! Ons vader kon wel stevig deur ete. Hij zee: "Ik eet nie veul, maar wel rap en lang". Op 't lest kreegde nog kernemelksepap, mar daor zate altij pitjes In. Zondags was 't wel 's gele rijst (mee safroan d'r in) of krentepap. Mar choceladepudding, da was wel 'n échte verrassing! Dan was 't soms vechte meei de pan uitschère of de lepel aflikke. As ge goed gegete had, dan zeede welles: "Ik zit staampvol". Meuge we van taofel, moeke? I erst bidde en oewe mond afvege. Aanders kome de vliege er opaf! I n de taofel meei hellepe afruime. Dan konde gaon speule. Wa zoude toch aan motte vange zonder taofel?

  • 11 gevlochten mandje voor het zachte fruit
  • 17 de ruimte onder het bakhuis, waar schoon zand werd bewaard
  • 18 lijnprakken
  • 19 kieskeurig zijn met je eten
  • 1. Schooljaren

    Ja, die dag toen ik naar school toe ging

  • die was toch echt niet mis
  • Ik stond als maar te draaien
  • want ik had zo'n erge pis
  • De meester pakte me bij m'n arm
  • en zette me in 'n hoek
  • en ik liet 't maar stilletjes lopen
  • door de pepkes van m'n broek
  • O, filedidaldi dee, o filididaldido
  • 0, filedidaldi dagen, die dag vergeet ik nooit
  • De bewaarschool

    Met enige moeite open ik de zware deur van het klooster en stap binnen. Vroeger heette het klooster: Bethanië. Tegenwoordig is het een gemeenschapshuis. Mijn gedachten gaan terug naar mijn prille jeugd. De ingang van het klooster was toen nog de ingang van de kleuterschool die ze vroeger de 'bewaarschool' noemden. Met je vier jaar zat je in de kleine bewaarschool. Die noemden ze de 'kakschool'. De vijfjarig zat in de grote bewaarschool. Met je zes jaar ging je naar de grote school en de zevenjarige deed de Eerste Communie.

    Ik kan me nog goed herinneren dat we in de speelzaal zaten, samen met andere kleuters op kleine bankjes. Vol bewondering staarden we naar het prachtige doek: 'Laat de kleine kinderen tot mij komen'. We zagen Onze Lieve Heer op een bank in het malse gras dat bezaaid was met prachtige madeliefjes en daartussen dartelende konijntjes en vogels. Hij was omringd door jongetjes in kieltjes en meisjes in witte, kanten schortjes. De kinderen hadden mooie witgeschuurde klompjes. Zittend in het malse gras luisterden ze naar Onze Lieve Heer. Op de achtergrond zagen we een kerktorentje, kleine huisjes en een molen. Een zandweggetje slingerde zich door het mooie tafereel. Wat een rust. Vrede op aarde aan alle mensen die van goede wil zijn. Het doek hangt er nog. Ga maar eens kijken. De voornaamste bezigheid op de bewaarschool was wel het lapjes pluizen uit de gekregen stalen van de kleermaker. Van die stalen werden ook Inktlappen en speldenkussentjes gemaakt. Ook kraaltjes rijgen was een knutselwerk op de bewaarschool. Ze moesten van alles sparen. Van de iepen Kwatta werd het zilverpapier bewaard. Natuurlijk werden de Kwatta-soldaatjes gespaard. Het was allemaal voor de missie; voor de 'zwartjes', want die moesten bekeerd worden.

    Tot 28 juli 1920 was er in het dorp alleen een openbare school. Met de oprichting van de R.K. school voor jongens en meisjes kwam er een einde .i.in hel openbaar onderwijs in Bavel. Aanvankelijk waren de klassen nog gemengd, maar sinds 1930 hadden de meisjes hun eigen school: de St. Brlgidaschool. Jan maakte de splitsing in een jongens- en meisjesschool dus nog mee. Hij zat op de St. Aloysiusschool. Jan vertelde: "Vanuit de bewaarschool van de nonnen ging ik op mijn zesde naar de grote school. De speelplaats was versierd met drie prachtige kastanjebomen, waarvan de mooiste nu nog in alle glorie voor de apotheek staat te prijken. Een mooi hoekje Bavel."

    Vroeger zat de hoofdingang van de St.Aloysiusschool middenvoor. Als je binnenging kwam je in een portaal waar de klassen op uitkwamen. In het portaal waren de kapstokken."Ik zie de kapstok nog in de gang. Je pet aan de bovenste haak; je jas aan de tweede en de klompen netjes op een rij er onder."

    Als zevenjarige moest je iedere morgen braaf naar de kerk én ter ( ommunie. De eerste banken waren bezet door de nonnen. En om de vijf banken op de kop: nóg een non! En, o wee, als je omkeek. Dan kreeg je ze op je dak. Als je één dag oversloeg, stond het op je rapport!

    liet was heus geen zeldzaamheid dat een kind 'van den buiten' flauw viel, liet was nog al ver lopen. De brakken van Tervoort en de Lage Aard moesten een uur eerder uit bed. Moet je je voorstellen: Op klompen met of zonder strooi erin of als het koud was in de winter. Bovendien moest je nuchter zijn. Na twaalf uur 's nachts mocht je immers niets meer drinken. Geen wonder dat er vaak iemand in de kerk van z'n houtje ging.

    Bij goei weer mochten we op de speelplaats spelen. De meisjes knikkerden en de jongens reepten. Dat is hoepelen met een velg van een oude fiets. Aan de linkerzijde van de school was een groot afdak gemaakt met banken eronder. Daar konden de kinderen schuilen voor de regen of de felle zon. De kinderen die buitenaf woonden, bleven tussen de middag hun boterhammetje in de speelzaal opeten. Die kregen dan een kroeske thee. Dat kroeske ging jaren lang mee. Ze werden bewaard in een Sunlightkist.

    Schoolervaringen

    Juffrouw Soontïens stond in de eerste klas. Dat was een hele leuke juffrouw, maar ze liet ons bidden voor de les begon.De trouwpartij van haar en meester Luyks maakte destijds diepe indruk op Jan.

    v.l.n.r. de heerLuijckx, mevrouw Soontïens, de heer De Linden de heer Jan van der Poel, Hoofd der school.

    Zomaar tussen de herinneringen van Jan vonden we de vermelding dat Cobi van Gils de stoker van de schoolkachels was. Een losse herinnering die hem blijkbaar fascineerde. Algemener zijn de herinneringen aan de lessen aardrijkskunde en geschiedenis. Alle landen én de hoofdsteden moest je op je duimpje kennen. We kregen godsdienstles van pastoor I)oens en moesten de katechismus van buiten leren. De eerste vraag was: "Waartoe zijn wij op aarde?". En het antwoord luidde: "We zijn op aarde om God te dienen en daardoor in de hemel te komen." Gymnastiek werd er op school niet gegeven, maar er was wel een gymclub in het patronaat, waar de jongens lid van konden worden.




    Voorste rij v.l.n.r. Wim Pelkmans, Jo van Kaam, Wim Diepstraten, Janus van Loon, Bertus Koreman, Jonus Marijnissen, Kees van de Poel, J. de Lind (onderwijzer) tweede rij van achter Janus Marijnissen, Piet Pelkmans, Kees van der Veeken, Wim Pelkmans, Piet Rutten, Frans van de Poel, Kees Peters, Jan van Gils, Piet Jorissen. tweede rij van voor: Piet Marijnissen, Janus Rutten, N.N. Pelkmans, N.N. Rutten, Jos Pelkmans, Sjefvan Gils, Jan Marijnissen, Peters, N.N. Rutten. eerste rij: Jos van der Veeken, Piet van der Veeken, N.N. Rutten, Jan van der Veeken, Hein van Gils, Jan Jorissen, Jan van Loon, N.N. Peters.

    Meester van der Poel van de zesde klas was een prettige onderwijzer. Hij was heel rechtvaardig. Hij schoor alle kinderen over één kam en gaf nooit lijfstraffen. De jongens van de zesde klas hadden een privilege. Zij mochten, als recreatie tijdens de voorbereidingen voor de plechtige communie, met de klas een paar uur gaan voetballen op de 'Bavelse Hei'. Ze voetbalden op 't Ven, dat in de zomer toen vaak droog stond. Meester van der Poel ging dan ook mee en tot grote verbazing van de jongens was hij de ster van het veld en net zo actief als zij. Wanneer Meester van der Poel verplichtingen had in de kerk (bij rouw- en trouwdiensten) nam hij altijd twee jongens uit de klas mee. Die moesten dan misdienen. Hijzelf speelde dan op het orgel en zong mee. Het was natuurlijk altijd een hele eer om uitgezocht te worden. Een andere onderwijzer, van de naastliggende klas, nam dan de klas over. Hij zorgde dat de klas aan het werk bleef. Hij deed de tussendeur open en kon dan alles in de gaten houden. Nou ja... bijna alles.

    Zangles

    Meester van der Poel kon fijn en goed zangles geven. Vaderlandse liederen waren favoriet bij hem. Hij inspireerde de jongens en zij zongen uit volle borst mee. Als het om zingen ging, was deze meester van der Poel een inspiratie voor de jonge Jan.
    In de klas zong de meester:

  • Wij willen Holland houden
  • Alle mon von Neêrlands stam
  • O, Schitt'rende kleuren von Nederlands vlag
  • wat wappert gij fier langs den vloed
  • Wie gaat mee, goot mee over zee
  • Houd het roer recht I Frisch bloost de wind langs de reê


  • Maar Jan zong op weg naar huis iets anders:
  • Wij willen Holland houden
  • Alle mon von Neêrlands stam
  • O, schitt'rende scheuren van Grootvaders jos
  • wat wapp'ren zij fier langs zijn broek
  • Wie gaat er mee, gaat er mee over zee
  • Houw je roer recht, fris bloost de wind langs je reet
  • De kuise jongeling

    Jan had veel op met het lied voor de Heilige Aloysius, de patroon van de scholieren én de patroon van de kuisheid (voorzien van een blanke lelie) Maria, O, Gij mindet hoor zij hoedde uw kuisheid van gevaar En door haar hulp verloort gij nooit het kleed der onschuld, dat u tooit O, toonbeeld onzer jeugd geef ons der Engelen deugd In de herinneringen van Jan is de weemoed aanwezig naar die warme en mooie dagen van de lagere school en naar de vroomheid en de verwevenheid met het kerkelijk leven. Maar hij kon ook met ironie en een ondeugende grijns zeggen: "Wie mij goed kent, komt toch wel tot de slotsom, dat ik een fervente volgeling van de Heilige Aloysius ben."

    De oorlogsjaren

    De Aloysiusschool kende nog een bijzonder stukje geschiedenis door de Duitse bezetting. De Duitsers namen de school in bezit en de kinderen moesten uitwijken. De groteren konden terecht in de smederij van Jansen, tegenover de melkfabriek. Voor de kinderen van de eerste klas was daar geen plaats meer. Voor hen werd behuizing gevonden in de boerderij van de 'Van Hals' aan de Dorstseweg. Daar kregen ze les op de hooizolder. De kinderen moesten met behulp van een laddertje naar boven klimmen. Dat was eigenlijk levensgevaarlijk. Maar je moest roeien met de riemen die je had. Dus het gebeurde. "Bavel was daarmee zijn tijd ver vooruit," meende Jan. Het dorp had hiermee letterlijk een Hogeschool. Na de oorlog kwamen de Polen in de school en werd een deel gebruikt als noodhospitaal. Het eigenlijke veldhospitaal was in Turnhout.

    3. Geloof

  • Er was nog 'n twee-centenbank
  • die luisterde naar 't gejank
  • 't Waren allemaal nog boeren
  • Die daar boven zaten te loeren
  • D'n bovenmeester die zong veur
  • Ik zeg 't potverdikke
  • Maar mee de preek, 't is echt waar
  • zat iedereen te pitten
  • Wondere wereld

    In het gezin waar Jan opgroeide, had het geloof een vanzelfsprekende pl.i.its. Tijdens een optreden vertelde hij eens over een wonder dat thuis /ou zijn gebeurd. In deze anekdote herkennen we dezelfde warme nostalgie die ook de vorige hoofdstukken kenmerkt. ' WIJ kregen ieder jaar 'n chocoladeletter van Sinterklaas. Mijn moeder vristopte die achter de lakens in de linnenkast waarop een Mariabeeld stond onder een glazen stulp. Een zusje van mij wou toch wel eens weten wal er achter de lakens verstopt zat. Ze schoof de onderste laai uit om il.i.nop te gaan staan en hield haar eigen vast aan de bovenste. Maar, o wer! De kast duikelde naar voren en op die kast stond de glazen stulp mee M.irl.i en het kindje Jezus. Heel het geval vloog naar beneden. En o, wonder: Alles bleef heel! Mijn moeder riep uit: "Da's een wonder!" Onze Piet lachte haar uit en riep: "Er bestaan geen wonderen." i n toen kreeg hij toch een oplawaai van ons moeder. "Aul Dat doet zeer!" "Dee het zeer? ", vroeg ons moeder. "Jazeker", zei Piet. "Kijk, zei moeder, "als het nou nie zeer dee, dan was het een wonder." De volgende anekdote over een bezoek aan de nachtmis kent dezelfde nostalgie als het wonder van het Mariabeeld onder de glazen stolp. Opnieuw heeft Jan het verhaal gebruikt voor een conférence tijdens één van zijn vele liedjesprogramma's. "Ik was 'n jaar of zeven, acht... toen ik met mijn moeder mee naar de nachtmis mocht. Of eigenlijk, de vroegmis: Het was zes uur. Een koude winternacht. De wind sloeg ons in het gezicht. Maar de warme das om het hoofd en mijn kleine knuistje veilig in moeders hand gaven mij toch een vredig en gelukkig gevoel. We gingen vanuit 't Haantje langs het café van Tinus Havermans, langs de smederij van de ouwe Jan de Smid, voorbij Drik Wirken, de Kerkstraat door. Er stonden nog niet zoveel huizen. Spiegelglad. Het vroor een steen dik en we hadden de wind recht van voren. De wind hadden we nie gunstig. Mijn moeder bad voortdurend schietgebedjes naar het kindje Jezus of die de wind nie wou keren. En ja, hoor! Haar gebed werd verhoord! Toen we anderhalf uur later naar huis keerden, was de wind gedraaid. We hadden hem wéér tegen! Gelukkig stond er, thuis gekomen, een warme kom chocomel klaar mee 'n verse krentemik. Daar zorgde onze pa voor. Dat is warm in d'n buik!"

    Gebeden

    In het gezin werd ook de rozenkrans gebeden. Jan schreef:"Dan zaten we achterstevoren op 'n stoel of met de knieën op de keukenmat! We baden de Blijde Geheimen, de Droeve Geheimen en de Glorievolle Geheimen en we sloten af met de Litanie van alle Heiligen. Maar we baden ook van die kleine schietgebedjes: de akte van Geloof, de akte van Hoop, de akte van Liefde, de akte van Berouw én je avondgebed. In de meimaand kwam er nog een Marialiedje achteraan." Vanouds luidden de klokken van de Bavelse kerk het Angelus. Dat doen ze nog steeds: om 12.00 uur en om 18.00 uur. Het luiden van de klokken was voor het gezin Jorissen het signaal om ‘De Engel des Heren' te gaan bidden. "De Engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt. En zij heeft ontvangen van de Heilige Geest. Zie de dienstmaagd des Heren en het geschiede naar uw Woord." Het waren moeilijke teksten voor kinderen. Er werd bewust of onbewust op gevarieerd. Kinderen zeiden: "Zie de dienstmaagd marcheren, en het geschiedde achter de poort...." De zusjes van Jan gingen bij de nonnen op school. Daar leerden ze ook schietoefeningen (schietgebedjes): 't Heilig Hart van Jezus...Ik vertrouw op u." één van mijn zusjes bad: "Heilig Hart van Jezus ...Ik vertrouw 't nie!"

    Dagelijks leven

    Het geloof was ook op straat duidelijk zichtbaar aanwezig. De 'Kruisdagen' en de 'Vruchten der Aarde' waren voor Jan een prachtige belevenis. Dan ging men in processie door de velden onder het zingen van de litanieën. Met een grote grijns kon hij vertellen over het besjonkelen. I >at betekende dat je naar de kerk ging, daar zes maal het Onze Vader, het Weesgegroet en het Ere zij Onze Vader bad, dan de kerk verliet en vervolgens het kerkgebouw opnieuw betrad om opnieuw deze gebeden te bidden, leder keer verdiende je honderd aflaten. Met deze bonuspunten kon je de duur van je verblijf in het vagevuur verkorten. Jan vertelde vridcr: "Wie kent nog meneer d'n deken? Dat was de pastoor in Bavel. Maar hij was als het ware burgemeester, advocaat en zieleherder tegelijk! If weet nog goed dat hij 's morgens de communie ging brengen bij de /leken thuis. Hij reed er op z'n fiets naar toe. Hij hield daarbij zijn irc bierhand op een doosje (op de borst). Daar zat Onze Lieve Heer in. Als bi| ergens achteraf op Tervoort moest zijn en hij wist de weg niet, dan wei d er iemand uit de school gehaald om meneer d'n deken de weg te wijzen. En daar reden ze dan: d'n deken, de schooljongen en... Onze Lieve Hoer. Mee z'n drieën op een damesfiets! Maar let op! Als je ze iri-enkwam, dan...: Rap van oew fiets...gauw op oew knie (al was 't in een ui andere pèrdestront) en gelijk 'n schietgebedje bidden:"Jezus Christus, Ik bemin U..."

    Eerste Heilige Communie

    In 1910 had paus Pius X de leeftijd waarop een kind voor de eerste keer moebl deelnemen aan de communie verlaagd van 12 jaar naar 6 jaar. Deze p.m1. vond het belangrijk dat een kind al vroeg vertrouwd raakte met het .h lament en vervolgens kon groeien in het begrip van de diepere betekenis. In de volgende tekst van Jan, getiteld 'Vroeger', staat de Eerste Communie centraal. Alles bij elkaar gaat het lied over het kerkelijk leven dat Jan in zijn jeugd heeft gekend. Wellicht heeft Jan weer een bestaande tekst op zijn eigen manier gezongen. Deze tekst geeft weer alle ruimte aan de nostalgie waarmee Jan op zijn jeugd terug keek.

  • Als ik terug denk aan de jaren die verstreken
  • aan de tijd bij ons thuis, samen op d'n herd
  • aan 't durpke, waar ik geboren ben, waarvan ik alle huskes ken
  • dan weet ik 't weer, 't was de moeite wérd
  • Waar ik 's avonds in de keuken, altijd de rozenkrans nog bad
  • welterusten jongens, en nou vlug naar bed
  • waar ge 's winters mee z'n allen rond de kolenkachel zat
  • Maar die is onderwijl op de zolder gezet
  • Samen bouwden wij kasten, er was geen tijd oe te vervelen
  • plek genog, de wereld leek toen nog zo groot
  • mar mee de ja re die verstreke, is ze toch mar klein ge bleke
  • onze zee von toen is nou nog mar ne sloot
  • In de kerk hebbe wij heel wa tijd verslete
  • dè zijn dinge, die ik nooit vergeten ben
  • en as iemand de communie dee, don leefde heel de buurt daar mee
  • en zong ik liedjes die ik nou nog ken
  • 's Middags kwam don de familie, iedereen die brocht wa mee
  • een beeldje of een heel schoon schilderij
  • zonne 'n dag waarop men dan iets extra's bij 't eten dee
  • en de rede von dè feest, dè waar de gij!
  • Dan de huurt in, mee een zakske, in oe schoon communiepakske
  • hopend dot de buurvrouw toch mor binne woor
  • en ge dee onder 't lopen, onbewust oe handje ope
  • want ge wist, ok daar lig wel iets vur me klaar
  • In de zomerdag, don viel er altijd wel te werken
  • In d'n hof of mee z'n alle op de plak
  • woor ons voder ons dan zwete liet, as hij de riek in de hande viet
  • en de èrrepel uit de losse zandgrond stok
  • Aon vakantie vur de jongens, ha geen mens toen nog gedocht
  • èrrepel ropen, werke as een pêrd
  • iedereen een kuiltje, en zo wier 't leed verzacht
  • wont elke maand, die woor vur ons, ne stuiver wérd
  • En al viel ter dan 's regen, och, door konde wij wel tegen
  • onze po zee, jongen, water is gezond
  • bleft oe léve lang gelove, al 't goeie komt von bove
  • en stok de riek dan nog wa dieper in de grond
  • Och, 't woor nie sjiek in huis, wij ware gin rijke mense
  • mar, 't woor der goed te zijn, ok zonder kaviaar
  • en vur iedereen die binne kwaam, stond altijd wel ne botterham
  • Of een kom koffie mee een koekske klaar
  • As ons vader eens per week op z'n fiets 't durp in ging
  • don kocht ie vur 't grut een zakske snoep
  • en kwaam tie 's avonds thuis, dan kreeg ons moeder ne rol King
  • en stonden wij al lang te wochten op de stoep
  • Dolgelukkig mee een bietje, mor 't snoepke wier een frietje
  • en 't zoethout dè wier frikandel speciaol
  • vur zo'n kleinigheid van toen, zou 'k nou veul willen doen
  • vur efkes, kind te zijn, 't lijkt me, kolossaol!
  • /im I', de kerk een vanzelfsprekende plaats in het dagelijkse leven had, zo kw. im ook de samenleving als vanzelf naar de kerk toe. In de jaren dertig kwamen de eerste Chinezen naar Nederland om hun pindakoeken te vei kopen. Wij spraken trouwens niet van Chinezen. Het waren voor ons lilnd.imannetjes. Je zag ze eerst in de stad op een druk punt. Ze waren l|oli*l gekleed in een dunne regenjas en droegen een soort grotP ln. lodtrommel voor de buik. Die was gevuld met pinda pinda lekko lekkol I hil was een wafel van pinda's in stroop gebakken. De wafel was netjes in doorzichtig papier verpakt. Wat later kwamen ze ook in de dorpen. Jan zag lirl nog precies voor zich. Hij zat in die tijd nog op de lagere school. Op Kind.igmorgen (na de hoogmis) dan verkochten de pindamannetjes die h’kkorr wafels bij het uitgaan van de kerk. Net zoals je vroeger ook postbode Diepstraten zag. Die stond op zondagmorgen aan de kerk de brieven uit te delen.
  • Pinda, pinda, lekka lekka
  • als je maar vijf centen biedt
  • Pinda pinda, lekka lekka
  • of je kopen wil of niet
  • 'K sta in Bommel met m'n trommel
  • tot ik uit mijn jasje waai
  • Van je sjing sjing, sjing
  • en van je sjang sjang sjang
  • wiede wiede wiet Sjanghai
  • De Mariavereniging

    In de dertiger jaren was er in Bavel een vereniging voor jonge meisjes, die de 'Mariavereniging' werd genoemd. Dit soort verenigingen gaven het dorp structuur en brachten ontspanning, maar zorgden er ook voor dat geloof en kerk een stevige plaats in de dorpsgemeenschap hadden. Alle zussen van Jan zaten erbij. En zo was dat in veel Bavelse gezinnen. Het 'Jonge Meisjesgilde' stond onder leiding van juffrouw Jos Koenraads en juffrouw van Peer, een catechiste uit Dongen. In de winter konden de meisjes in het patronaat terecht voor gym en balsport. In de zomer werd er korfbal gespeeld op het grasveld naast de kerk (nu de parkeerplaats tegenover de bakker en de slager). Een catechiste uit Sint Willibrord zorgde voor geestelijke voeding. Zij bracht dan een Rooms blaadje mee, genaamd 'De Verovering'. Dit was samengesteld door de catechisten en monseigneur Frencken. Dat blaadje moest dan door de leden van het Gilde huis aan huis gebracht worden voor de prijs van 3 cent. Natuurlijk had de Mariavereniging ook een clublied:

  • Wij zijn van nieuwe tijden het uitgestrooide zaad
  • Wij dragen als ciborie Gods liefde door de straat
  • Wij, opdat Christus heerse, doen wat Maria deed
  • En moet het zijn, wij lijden zoals Maria leed
  • Wij jonkeren niet of klagen wat God ook geve mag
  • Na iedere dog van regen komt weer een zonnedag
  • De lach op onze lippen, dan is ons hart tevree
  • Zo dragen wij Gods zege in onze horten mee!
  • Refrein

  • Wij zijn de Jonge Gilde van 't grote werkgezin
  • Wij luiden met ons alle
  • Wij slaan de nieuwe trommel
  • Ons lied is fris en rein
  • Wij willen wat het koste Gods zielemeisjes zijn
  • Ook het blaadje 'De Verovering' had een lied:
  • Eigen blad dat heeft nu ieder meisje
  • Bij het verschijnen iedere week
  • Lopen allen uit de huizen
  • Loten alles in de steek
  • Allen roepen, allen vragen
  • Om dat kleine wonderding
  • Ieders stem roept met verlangen
  • 3 cent voor ‘Verovering1
  • En ons Keetje in haar keuken
  • En Mevrouw in haar salon
  • Onder 't hengelen ook de visser
  • De minister voor zijn werk begon
  • Ook in alle schaftlokalen
  • Werkgever vol verwondering
  • In het drukst verkeer de politie
  • ieder leest ‘Verovering'
  • Patroonheiligen

    Iedere kerk of parochie heeft een patroonheilige. En ook die patroonheilige hoorde bij het dorpsleven. Bavel heeft zelfs twee patronessen: de Heilige Maria ten Hemelopneming en de Heilige Brigida. Ter ere van Brigida werd op 1 februari (of op de eerste zondag daarna) een Brigidalied gezongen. Natuurlijk kende Jan de tekst voor een groot deel van buiten.

  • Wij smeken Heilige Brigida
  • Beschermster van het vee
  • Wees onze voorspraak voor God's Zoon
  • Verhoor steeds onze beê

  • Als beschermster van het vee had Brigida een belangrijke plaats in het boerendorp, maar het aantal boeren in Bavel nam sterk af."Die zijn op twee handen te tellen," stelde Jan vast. Vervolgens wist hij uit herinnering de hele santekraam van heiligen uit de omgeving te benoemen:

  • Molenschot heeft zijn Sint Anneke( Sint Anneke gif me 'n manneke)
  • Ulicoten bidt tot Bernardus (tegen de reumatiek);
  • Gilze vereert de Heilige Petrus;
  • Chaam bidt tot Antonius Abt (wij zeejen Antonius van 't verken);
  • Ulvenhout bidt tot Laurentius voor mooi weer.
  • Als het met Laurentius regent, dan regent het zes weken! Daarom
  • noemen ze hem ok wel Lauwke de Zeikert!
  • In Dorst heb je Sint Marcoen (de genezer van alle zweren).

  • O, Sinte Marcoen, genees toch mijn zweren
  • O, Sinte Marcoen, genees toch mijn puist

  • 'n Oude Bavelaar waarschuwde Jan ooit eens voor Dorst:
  • "Jonge, kijk uit! ... Agge geen zweren hebt... Blijft er weg! Ge komt mee
  • zonne knoest terug!"
  • Als Jan tijdens een conférence de hele santekraam op ging noemen, eindigde hij geheel in verwarring met de opmerking: "Maar nou weet ik toch niet meer wie voor 'Verloren Zaken' was?" En dan werd er uit alle hoeken van de zaal gereageerd: "D'n Heilige Antonius!"

    Rangen en standen

    Re kerk heeft altijd haar best moeten doen om voor een gezonde financiële basis te zorgen. De bankenpacht, waarbij de zitplaatsen bij opbod werden verkocht, zorgde voor de nodige inkomsten. Het bracht echter ook de standsverschillen pijnlijk aan het licht. Een aantal families in Bavel kon daar schrijnende verhalen over vertellen. Jan had zijn eigen komische variant: "De bankenpacht was het stokpaardje van pastoor Doens. Mijn vader heeft nooit een bank gepacht. Als hij één keer een vinger zou hebben opgestoken, dan was hij meteen twee klanten kwijt! Aan het eind van de verpachting hadden ze 'n halve plek, achter een stijl. Mijn moeder kon dan wel niks zien, maar die bad toch altijd met d'r ogen dicht."

    Het standsverschil was ook merkbaar in de liturgische taken: "Net voor de consecratie was het belgerinkel niet van de lucht. Als kind had ik ook graag zo'n hengst op de gong gegeven voor de communie. Machtig!" Iedereen wilde wel misdienaar worden, maar in die tijd werd je dat zomaar niet. Pastoor Doens vroeg wel eens tijdens de catechismusles of je misdienaar wilde worden. Er waren liefhebbers genoeg. De vingers gingen omhoog. Ook de vinger van Johan van Ginneken. "Van wie bende Gij er ene?" vroeg meneer Pastoor dan. "Van Piet van Ginneken, meneer Pastoor." "Van de melkboer?".... "Ja, meneer Pastoor..." "Vragers worden ovcrgcslagcn", besloot de pastoor. Johan van Ginneken werd geen misdienaar, maar vergat het voorval nóóit. Bij zijn uitvaart, tijdens de preek, werd het verhaal nog opgehaald. Ook Jan moest verzuchten: "Helaas, ook ik heb nooit de kans gehad om misdienaar te worden. Als je misdienaar was, had je een buitenkansje en als ik toen dat geluk had gekend, was ik nu misschien pastoor geweest! Maar ja, daar had je dus een kruiwagen voor nodig!" Soms liet Jan wel eens ontvallen: "Ik denk dat ik nie rijk genoeg was..."

    Huwelijk van Jan en Riet Jorissen 18 april 1961 met pastoor Vermeulen. Als misdienaar mocht je voor een huwelijksviering de klas uit. De herinneringen aan die standsverschillen heeft Jan ook neergeschreven in één van de vele versies van het lied 'Net as ikke 1. Dit hoofdstuk begint Met een couplet daarover. Nu volgt er nóg één:

  • De notenbalk: Wie kende die
  • Die had niemand nog onder de knie
  • We zongen mar 'n endje weg
  • Klonk 't nie, dan hadde pech
  • Pastoor Verdurme die zong veur
  • De hoogmis die zong Pastoor Doens
  • Ik zie jullie nog knikke
  • De Veertigdagentijd

    De teksten die Jan over de kerk schreef, komen voor een belangrijk deel uit zijn voordrachten. In deze voordrachten zijn ook de veranderingen die de kerk heeft doorgemaakt duidelijk terug te vinden. In de liedjes is voelbaar dat er een zekere afstand is ontstaan ten opzichte van de oude gebruiken, maar er is ook veel ruimte voor nostalgie, weemoed en romantisering van die goeie ouwe tijd.

    Dat Rijke Roomse Leven

  • Ik ging graag mee naar de kerk
  • Die prachtige bijbelverhalen
  • Daniel in de leeuwenkuil
  • Habakuk bracht hem eten
  • Absalom, met z'n lange haren
  • De reuzenkracht van Samson in de tempel
  • David en Goliath, ga zo maar door
  • En het scheppingsverhaal

  • God schiep de hemel, de aarde, de maan en de sterren
  • De zesde dag schiep hij Adam, de mens
  • En de zevende dag rustte hij uit
  • De achtste dag kwam hij Adam tegen in het Aardse paradijs
  • Die liep met zijn ziel onder de arm
  • Hij voelde zich droevig en alleen
  • Toen nam God een rib uit Adam
  • Hij nam wat klei en schiep Eva, de vrouw
  • En vanaf die dag, had er niemand meer rust
  • In het blad 'De Koorstem' schreef Jan:
    "Dan denk ik weer aan pastoor Doens. Als die zich na het evangelie op de kansel hees, dan zag ik vanaf het oksaal dat sommige gelovigen zich opmaakten om een lekker dutje te gaan doen. Men zette zich schrap met de voeten op de knielbank en men kroop wat dieper in de kraag. Vooral de hoekjes tegen de stijl waren geliefkoosde plekjes waar je een uiltje kon knappen. Je had dan minder kans dat je tegen je buurman kwakte, zodat die ook weer wakker schrok. Het was heus geen zeldzaamheid dat je her en der iemand echt zag knikkebollen. Tegenwoordig zie je het maar zelden. Misschien ligt het aan de kwaliteit van het koor? En het was eigenaardig. Zolang de pastoor preekte, werd er geslapen. Maar als hij ophield, schrok iedereen wakker. "Slaopersl", riep hij dan. Als ik niks zeg dan luisteren jullie en als ik praot dan slaopte". Pas als de pastoor zijn preek besloot met het geijkte 'Ijdelheid der ijdelheden, en alles is maar ijdelheid', dan had iedereen zijn dutje uit."

    Jan schreef verder: "De vastentijd begon op Aswoensdag. Dan gingen we een askruisje halen. Het is voor mij een raadsel hoe de pastoor tegenwoordig aan zijn as komt. Er worden toch geen sigaren meer gerookt? Veertig dagen moesten we vasten. In onze jeugd werd het vastentrommeltje voor de dag gehaald om er de snoepjes die we kregen in te stoppen. En als je er dan veertig dagen af kon blijven, ja, dan kreeg je een aardig voorraadje."

    "Op Palmzondag kreeg je een gewijd palmtakje. Meestal werd dat thuis achter het kruisbeeld gestoken. Bij een hevig onweer werd het takje in wijwater gedompeld en ging mijn moeder al zegenend rond het huis. Tijdens de vastentijd gingen we naar de heilige Mis en naar het Lof. Als we om twee uur moesten voetballen, dan konden we ook naar twee missen gaan. Eerst om acht uur en daarna om tien uur nóg een keer. Dan moesten we ook nog naar de Heilige Familie en naar de Bond van 't Heilig Hart. Ik heb er een medaille van. 't Kon nie op. En dan de kruisweg. Je mocht dan achterstevoren in de bank zitten en meedraaien met de staties. Maar bij de zevende statie (‘Jezus ontmoet de wenende vrouwen') dan had ik het helemaal gehad. Dan schoot mijn gemoed vol."

    Ook in de volgende twee met humor vertelde herinneringen zien we de sterke inleving terug: "En dan die ongelovige Thomas! Die stak zomaar zijn vingers in de wond van Jezus, waar ze hem met een lans hadden doorstoken. Voor geen dertig zilverlingen zou ik er een pleister op hebben durven plakken. Het was me nogal geen jaap ook! Vroeger was er het lof zingen op zaterdag en je had de Marialiedjes in de meimaand. En zo filosoferend zag ik met Pinksteren de Heilige Geest in de gedaante van vurige tongen neerdalen op de hoofden van de apostelen. Je zult toch maar zo'n rood vlammetje op je kop krijgen."

    Baas boven baas

    Jan liet zijn toehoorders eens lekker lachen met het volgende: "Ik was lest in Ulicoten. Daar waren ze de kerk aan 't opkuisen. Vier vrouwen rustten even uit bij een bakske koffie in de sacristie...onder'n babbeltje over hun gezin. Als mijn zoon binnenkomt, zegt de een, gaat iedereen staan en dan zeggen ze: Dag, eerwaarde...want hij is kapelaan! O, zegt de tweede vrouw. Als mijn zoon binnenkomt, buigt iedereen en zegt: Dag zeer eerwaarde Heer... want hij is pastoor! O, zegt de derde vrouw. Als mijn zoon binnenkomt, dan knielt iedereen en zegt: Dag, monseigneur.... want hij is bisschop... Iedereen keek naar de vierde vrouw. En jouw zoon? Als mijn zoon binnenkomt zegt iedereen: Oh, mijn God, daar hedd' m ok aan!" Jozef sprak tot Maria: Ik ben toch benieuwd wat er beneden op aarde met mijn timmerwinkel is gebeurd. Is het een klein zaakje gebleven of is het 'n Formido geworden? Ik zou best nog eens willen gaan kijken. Nou, zeej Maria, als jij naar de aarde gaat, dan wil ik naar Lourdes. Daar ben ik nog nooit geweest.

    Om de vijf jaar hadden we in Bavel missiepreken. Nou, die logen er nie om! Ze preekten hel en vagevuur. Echte donderpreken door twee paters! D'n ene da was pater Jongbloed en d'n andere was pater Mechielsen. Pater Jongbloed hield de preek. Pater Mechielsen die ging meej de open schaal. Ik ging meej ons vader naar de kerk en pater Jongbloed die preekte over hel en verdoemenis. Opeens vloog dat witte koord van z' n pij over de rand van de preekstoel. Ik zeg angstig: Laat ons nou maar gaan pa, nou is ie los.

    Maar wat was 'n keer het geval. Pater Jongbloed was ziek geworden. Toen moest Mechielsen preken. Hij ging de sacristie in en hij zeej tegen de koster: Hoe moet dat nou? Ik heb nog nooit gepreekt. Nou, zeej de koster: Daar staat 'n halve fles bisschopswijn, drink die maar leeg. Dan zal het wel gaan! Zo gezegd, zo gedaan. En hij hield een preek waar de stukken van afvlogen. Vol trots vroeg hij aan de koster: En... hoe ging 't? Nou, 't ging best, zei de koster. Maar ge het wel 'n paar foutjes gemaakt. Foutjes? Hoezo? Op de eerste plaats heeft Adam Eva verleid meej 'n appel en nie mee 'n rol King. Op de tweede plaats heeft Kaïn zijn broer Abel meej 'n ezelskakebeen doodgeslagen en niet onder z'n kont geschopt. En ten derde: Als de preek afgelopen is, motte meej de trap naar beneden komen en nie over de leuning. En, oh ja, na de preek zeggen we: Amen en geen Proost!"

    4. Middenstand

  • Ik zie nog steeds.... het melkfabriek in 't Haantje
  • Ik hoor nog steeds... het aambeeld van de smid
  • Ik zie Jan Ros, Jon Lens en Tante Jaantje
  • Café de Haan, waar niemand meer in zit
  • Refrein

  • ik hou van 't Haantje... m'n heerlijk Haantje
  • D'n Haan waar ik geboren ben
  • 't Plekje waar ik iedereen ken
  • Ik hou van 't Haantje ....m'n heerlijk Haantje
  • Want aan 't Haantje heb ik heel mijn hort verpand
  • Melodie: Mijn Brabant
  • Opening van de Spar winkel op 31 januari 1972. v.l.n.r.: Jeanette, Riet, Mieke, Jan, de moeder van Jan en wethouder Harry Oomen.

    De vader en moeder van Jan hadden hun kruidenierszaak aan de Oude Bredaseweg. Jan wilde schilder worden en was daar ook voor opgeleid. Hij zou graag een eigen bedrijfje zijn begonnen. Echter het leven van Jan kreeg een andere wending. In 1953 kwam zijn vader door een autoongeluk om het leven. Het gebeurde op de hoek van 't Haantje en de Kerkstraat bij het melkfabriek. Jan moest de zaak van zijn vader overnemen. Nu werd hij kruidenier en dus één van de middenstanders van Bavel. In augustus en september 1994 schreef hij drie flinke artikelen over de middenstand van toen in het Weekblad Nieuw-Ginneken. We hebben zijn verhaal wat aangepast.

    Het botterfabriek

    Als je ouder wordt, ga je steeds meer terug in de tijd.Toen was dit beter en dat slechter. Zo gingen mijn gedachten terug naar de neringdoenden van toen. Als vanzelf kwam ik terecht in het Kerkeind, mijn eigen buurt. Het plein vóór het botterfabriek, waarop wij vroeger onze klompen stuk voetbalden, was in onze ogen zo groot als het plein van de Hemelse Vrede. Met jassen werden de doelpalen uitgelegd. Het botterfabriek stond centraal in Bavel vlakbij 't Haantje. De boeren kwamen er in alle vroegte met paard en kar de melk brengen. De kannen werden gelost op de trappen (de verhoging). De paarden werden vastgebonden aan de hekken. Ik zie 't nog voor me. 't Botterfabriek met Jaon Tap (Janus Diepstraten van de IJpelaar), Gratje Pop (Geert Poppelaars), Kiske Scherlaeken (de beste stroper van de omgeving!) én Kiske van de Laar (rap as 'nen jonge brak) met zijn Merie. Soms gingen ze naar de hoefsmid om de paarden te laten beslaan. Vanuit onze slaapkamer hoorden wij al in de vroege morgen de heldere klanken van hamer en aambeeld. Wij roken de schroeilucht van het aanbrengen van de nieuwe ijzers onder de hoeven. En dan had je natuurlijk Jaon de Smid, Toon de Smid en Koos de Smid. Dat waren namen die klonken! Die mensen wisten wat werken was!"

    Richting IJpelaar

    Op de hoek van 't Haantje en de Seminarieweg woonde Willem Vlamings, de klokkenmaker. Als je de deur opende, rinkelden en belden er klokken en wekkers die al dan niet verbonden waren door een garen draad. Willem repareerde niet alleen uurwerken, hij was ook nog schoenmaker en bovendien beconcurreerde hij Toon de Smid. Die verkocht namelijk mussenklemmen voor 5 cent terwijl Willemke dezelfde klemmen aan de man bracht voor slechts 3'A cent! Verder D'n IJpelaar op kwam je bij Bet, Mie en Sjef Jansen. Die hadden een winkeltje met veel snoep. De flessen stonden op planken voor het raam en het water liep je in de mond, wanneer je er maar naar keek. Sjef repareerde ook fietsen en knipte onze haren in een kuifje. Hij was wat hardhorend en als wij zeiden: Niet te kort! Verstond hij: Flink kort! Met alle gevolgen van dien." "Aan de overkant van het winkeltje woonde Biemans, de vader van Toosje, die op de hei een leerlooierij had. Wat later kwam Christ Schaap daar wonen. Hij had een klompenhandel met hoge en lage kinderklompen en kleppers. Dat is een mooi woord voor klompen voor dames. Christ was trouwens één van de eerste Bavelse mensen die de trotse bezitter was van een auto. Hij was namelijk ook nog taxichauffeur. Overdag sleepte hij met de hoets {ook wel Malle Jan genoemd) gekapte bomen uit het bos naar de houtzagerij van d'n ouwe Toon Bastiaansen aan de Dorstseweg. Daar werden de bomen verder gezaagd met de trekzaag vanaf een zaagstoel. Diegene die onder stond, zag het letterlijk niet zo best, die kreeg namelijk al het zagemeel in zijn ogen. Ik herinner mij nog dat zo'n 100 meter verder de tapsloot liep. Hierin stroomde het overtollige spoelwater van het botterfabriek. Naar Breda gingen we langs de paters en het seminarie en kwamen we voorbij het café van Kiske Diepstraten genaamd D'n Heilige Tap. Aan het fabrieksplein woonde Jaoneke Hendriks, de fietsenmaker. Hij werkte overdag in Breda en repareerde in de avonduren. Een paar huizen verder woonde Jan d'n Beis. Hij bracht de krant rond en werd nagestaard door zijn vrouw Jans de Kraant."

    Rond het Haantje

    Na de oorlog opende Willem Leemans een zuivelwinkel naast de fabriek. Zijn buurman, politieagent Arends, hield een wakend oog op zijn dorpsgenoten. Op de hoek van onze straat floreerde café 't Haantje van d'n ouwe Tinus Havermans. Café 'f Hoontje met v.l.n.r.: Gerrit van Dongen, Piet Hovermans en JanJorissen.

    Een heel gezellig en gemoedelijk buurtcafé met strooizand rond de tafeltjes en een biljart met zakken. Het was de tijd dat d'n ouwe Tinus Havermans mee zijn doortrapper de hoek omgezeild kwam, zodat vrouw Havermans riep: Kèk toch uit, Tinus! Meej al die jong op straat! Tegenover café 't Haantje woonde Kiske van de Laar, die bekend stond om zijn kapneigingen. Op de vraag: Waarom er op de Sahara geen bomen groeiden?, was vroeger steevast

    Een kleine Hema

    M"Aan de Oude Bredaseweg bouwden mijn vader en moeder hun winkel. Men noemde ons de 'Kleine Hema'. En of het nog niet genoeg was. Naast ons zat Kees van Loon ook met kruidenierswaren, limonade en bier. Die deed trouwens nog méér. 44 45 Hij was namelijk ook melkboer en van zijn akker in de 'Vloei' plukte hij in het zomerseizoen nog frambozen en aardbeien. Daarmee ging hij ook naar de veiling. Een hele bezige man! Tegenover ons woonden toen de wagenmakers Frans en Jan Lensen. Frans was timmerman en tevens aannemer. Naast Kees van Loon zat Koos van Loon, die een 'kunstmoeder' had. Die kon toen pielekes uitbroeien en met zijn warmtelamp eieren en kuikens op temperatuur houden. Verder had je daar Jaon van Loon met zijn leerlooierij.

  • Ik ken de zussen Naon en Mien
  • Ik heb ze allebei gezien
  • Die hadden thuis 'n looierij
  • Meej looiputten op 'n rij
  • En as ge daar 'ne keer in viel
  • Ge zou wel nie verdrinken
  • Ge ging er echt ook nie van dood
  • Maar 't kon geweldig stinken
  • Willem Langen met z'n boerderij
  • 'n Ouwe schuur die stond er bij
  • Wim, die was d'n enigste zoon
  • Vijf, zes meiden... even schoon
  • En biezeme plukken in 'ne bussel
  • Frambozen potverdikke
  • De boontjes gingen in de zak
  • Mooi dun en liefst gin dikke
  • De Cornelissens, ik weet 't al
  • Eén en twintig in getal
  • Hun moeder was mijn volle nicht
  • Da ziede toch aan mijn gezicht!
  • Allemaal in 't strootje opgegroeid
  • Ik zeg 't potverdikke
  • Ze blijven allemaal Baviaon
  • 't Zelfde net as ikke


  • Iets verder stond de molen van d'n ouwe Jan de Mulder. Dat was de vader van Jaonus en Frans van Riel. Zijn grootste hobby was om in zijn mulderskleren tegen je zondagse pak te botsen. Tegenover de molen was het bokkestraatje. Daar was de bok gehuisvest ten behoeve van de bloeiende geitenfokvereniging."

    Poster bij de opening von de winkel in 1972

    Concurrentie van buitenaf

    Van buitenaf kwam Naantje Buis met een mand vol beschuiten voorop de fiets om die in Bavel uit te venten. En er waren de Gebroeders van Ekeren, die donderdags mee een platte kar mee vis door het dorp reden. Ze reden 's zondags met een ijscowagen die geschilderd was in de pauselijke kleuren geel en wit. Het was een prachtige wagen met twee aparte gaten erin (één voor roomijs en één voor vanille), afgedekt met prachtig blinkend deksels. Ook een slager kwam toen vanuit Breda zijn vlees in Bavel aan de man brengen. Het was Boosten en zijn slogan was: 'Slager Boosten met de kop in 't Oosten, met de kont in 't Westen, slager Boosten is de beste!' Ook zie ik nog Jan Pakuit, die zelfs met een half mud sloffen (briketten; geperst kolengruis) voorop de pakkendrager vanuit 't Ginneken naar de verste uithoeken van Bavel kwam gereden."

    De kop van de Kerkstraat

    Bij het Heilig Hartbeeld woonde vroeger Tommes Buis. Hij bracht, nauwkeurig gadegeslagen door zijn zusters Naantje en Pietje, iedere maandag de eieren naar Breda. Pas wanneer hij zeker wist dat hij uit hun oog verdwenen was, durfde hij via het bekende pinneke op zijn doortrapper te stijgen. Waar later Dré Jansen zijn cafetaria 't Baviaontje runde, woonde in vroeger jaren slager en huisslachter Drik Wirken. Die had een zeer druk bestaan, want bijna iedereen had in die tijd wel één of twee varkens op kooi staan. In alle vroegte, soms al om vijf uur 's morgens, trokken Drik en Christ Wirken per fiets erop uit. De één zag je met de varkensbak op de schouder en de ander was omgord met een indrukwekkend koppel met een bijl, wat messen, een krabber en niet te vergeten de stalen pin om de messen te wetten. Vervolgens werden wij gewekt door de doodskreet van het arme kuuske. De slachter moest bij het afhakken van het varken wel een borreltje voor zijn neus hebben staan, want anders bedierf het vlees! Het klinkt raar, maar het afrukken van de beentjes met een haakje bezorgde ons meer rillingen dan de genadesteek voor het dier. In later jaren werd een varken gelukkig eerst verdoofd met een schietapparaat."

    Het midden van de Kerkstraat

    "Iets verder in de Kerkstraat kwam je bij de huisjes met de rieten daken van Kiske Vissers en Sjefke van de Velden. Het volgende huis werd bewoond door Rienus Brouwers. Hij was de vader van Bert Brouwers en een echte manus van alles. Hij was kleermaker, kapper, koster, handelaar in rookartikelen en zag daarnaast ook nog kans om mij het tamboersvak bij te brengen. Ik was best een goed lid van de Harmonie. Al moet ik bekennen dat ik bij een serenade voor vijftig procent meeliep voor de consumptiebonnen! Een deur verder zat Gerrit de post in zijn kantoor. Daar kon je een fietsplaatje kopen voor f 2,50 . Een postzegel kostte 2 cent. Daarnaast woonde Toke Rutten en achter haar tuin lag het voetbalterrein. Wanneer de bal in de tuin van Toke terecht kwam, kon je die gevoeglijk afschrijven! Tegenover haar heeft zich na de oorlog de Pool Stan Jawowski gevestigd met zijn winkel in huishoudelijke artikelen. Daarna kwam daar Cor van Gils in met zijn lederwarenfabriek en weer later Jan Slot met zijn biofarm. In het huis ernaast woonde Jaoneke Meeuwissen. Hij was brandweercommandant. In het huis aan de overzijde zat d'n oude Tinus Meeuwissen, d'n aannemer. Uit de timmerwinkel mocht de jeugd het zagemeel halen om de lijnen te zetten op het voetbalveld. Op de plaats waar nu het garagebedrijf van Lot de Jong is gevestigd, was vroeger het pakhuis van de Boerenbond met Kees van Gils als bedrijfsleider. Daartegenover had Guus Carton zijn schoenenzaak en nu zit er chiropractor La Flamme. Eén huis verder zat Jantje Jansen. Hij was bureauhouder van de Boerenleenbank. Waar Mart Meeuwissen heeft gewoond, was vroeger de boomgaard van Willem Kriellaars (deze plek werd ook wel gebruikt als kermisterrein). Aan de overkant zat Gerard Kimmel met zijn woninginrichting met daarnaast had je Romki, de klompsokkenfabriek van Kees Romme. En zo komen we stilletjes aan in de kom van het dorp terecht."

    Het centrum van Bavel

    Via de rotonde komen we bij het huis van Dré Bruininks. In dat huis woonde vroeger Piet van Ginneken, de voormalige melkboer en textielwinkelier. Daarnaast is nu De Tussenpauz gevestigd. En waar nu het evenemententerrein is, stond een leerlooierij. Daar tegenover staat een prachtige boerderij, waar vroeger Toon Kriellaars met zijn kunstmest handel heeft gezeten. Tegenover die boerderij staat het mooiste pand van Bavel.....de pastorie!"

    Rondom het kerkhof

    Tegenover het kerkhof bouwde bakker Van Kuyk een slagerswinkel met een slachthuis erachter. Naast de winkel woonde Kees van de Velden (de Spits) in zijn café annex kruidenierswinkel. Later nam Piet van Engelen de zaak over, want bij een kerk hoorde nu eenmaal een café. Piet had er ook nog een taxibedrijf bij. Tegenwoordig zit er een Primera. Er tegenover zat Drik de Looier(Adriaansen), de schoenmaker. Op de hoek van het pand stond een prachtige, gietijzeren pomp. Als je een zwaai aan de zwengel gaf, klonk dat over heel het plein. Tegen het kerkhof stonden de pisbakken. De geur die daar uit kwam, was dikwijls niet zo aangenaam. Achter het huis stond d'n bak. Wie té diep in het glaasje gekeken had, mocht daar zijn roes uitslapen. Naast de cel was een hok waar de brandweerwagen werd gestald. Midden op het Kerkplein lag een putdeksel en uit die put kwam het bluswater. Meestal was het een armzalig straaltje. Wanneer de brandweer uitrukte, was er aan kijkers geen gebrek."

    Tegenover de kerk

    In het huis van de looier is nu Bastiaansen Mode gevestigd en waar Taste en de Komkommerin floreren, zat vroeger Rienuske de Post met zijn postkantoor annex fietsenmakerij. Rienuske, mee z'n prachtige zilveren haar, had zeven dochters. Hij had echter géén zonen. Daarom stond Leen, de derde dochter, in haar overall de hele dag banden te plakken en rijwielen te repareren. Iets verder was de bakkerij van Jaan van Kuyk. Met de sjees of bakkerskar bracht hij het brood bij de klanten. Daarnaast deed Jaan nog veel meer. Hij had nog een hengstenhouderij en wat koeien en in de Wouwer een aardappelveld. Dré, hun zoon, die werkzaam was op het gemeentehuis in Baarle-Nassau, moest van zijn moeder meej èrrepels gaan rapen. "Nee, moeder", was het antwoord. "Dat moet diegene maar doen, die ze gepoot heeft, want die weet ze te zitten". Diezelfde Dré heeft in de oorlogstijd (als ondergrondse) heel wat jongens uit de klauwen van de Duitsers weten te redden. En naast de bakker stond dan 'onze* school, de Aloysiusschool. En dan niet te vergeten de kerk met de hekken erom heen. Daar werd menig schamel broekje aan opengehaald."

    De Brigidastraat

    In het eerste huis daar woonde Nicola en Meintje. Nicola lapte de schoenen. Op de fiets (een doortrapper) ging hij het leer daarvoor halen in Kaatsheuvel. Als het té hard waaide, liep hij met grote stappen naast zijn fiets. Dat schoot beter op! Een huis verder woonde Jantje van Bavel. Die handelde in goeie boter, eieren en kaas. Later verkocht hij ook margarine in de stad. Zijn wagen was een lust voor het oog. En dan kwam je bij Jan van Opstal. Die was kapper en kleermaker. Daarna komen we bij Kees 'Bronolie' (Kees Diepstraten). Die had een vat petroleum op zijn karretje en als kind kreeg je bij een teutkannetje olie een boekje om zegeltjes in te plakken. Kees was ook postbode. Jammer genoeg is hij mét posttas en al tijdens de Bevrijding om het leven gekomen. Tegenover hem woonde Chrisje de schilder (Christ Oomen). Hij was een echte huis- en decoratieschilder met een heus lang schildershemd aan. Zijn werkplaats is er nóg op nummer 28. De laatste zelfstandige van de Brigidastraat was Koos Nelemans. Hij deed in textiel en ellegoed (stof aan de meter). Met voor en achter op de pakkendragers een groot pak textiel, ging hij zijn klanten af door weer en wind. Verderop in de Brigidastraat, waar nu de Boerenbond is gevestigd, stond toen nog het veilinggebouw."

    Een ander stukje Bavel

    We vervolgen onze trip door het dorp en gaan vanaf de fraai gerestaureerde kerk de Kloosterstraat in. Naast Jos van Engelen woonden (lang vóór mijn jeugd) Klaoske en Janske Bruins. Ze hadden een winkeltje én een cafeetje. Zuinige mensen, want volgens mijn ome Janus beet Janske een brok in tweeën als er twee kinderen een snoepke toe kregen. In dat huis woonde ook Kaatje van Son, de kosteres. Dat was een kwaaie. Daar konden de kapelaans niet tegen op. Die was zogezegd nie makl Daarnaast staat het Klooster, waar de zusters onderwijs gaven. Het Wit Gele Kruis was er ook gevestigd en dagelijks zag men Soeur Emilie door het dorp fietsen met haar valiesje achterop om hier of daar een pleister of een verbandje aan te brengen."

    Het uitgaanscentrum

    Naast het Klooster stond het Patronaat (het huidige Cultureel Centrum), waar heel het jaar door allerlei activiteiten plaatsvonden, 's Avonds konden wij daar ons hart ophalen aan het paard, de bok, de ringen, de springplank, de mat en nog veel meer. En in de winter uiteraard ook aan de diverse uitvoeringen van de Harmonie, de Boerinnenbond, Mariavereniging, Jonge Boerenstand, Patronaatsjongens. Zoals bij een echte toneelavond hoorde, kreeg men dan een drama én een blijspel voorgeschoteld. Prachtig! Het ging van Jantje huilt naar Jantje lacht. De schooljeugd genoot een apart privilege. Zij mocht altijd naar de generale repetitie gaan kijken. De entree was 10 cent! Bij de échte uitvoeringen zaten de mannen rechts en de vrouwen links. De stukken die gebracht werden, waren altijd fantastisch. De pauze was voor ons, jonge mannen, vooral het meest interessant. Die was namelijk wél gemengd! Naast het Patronaat woonde Jan Martens, bureauhouder en veilingmeester. En achter het huis stond, jazeker, wéér een looierij! Bij regenachtig weer was het een prachtige speelplaats. Op die plaats werd later de meisjesschool gebouwd. Momenteel is er de muziekschool. Daarnaast liep een tremske (een zandpad) naar de Bunder. Nu heet dat de Pastoor Doensstraat, met de Marskramer, Albert Heijn en Oxalis. Tegenover Jan Martens woonde Kees van Disseldorp, d'n bakker. Links van de bakker was de kruidenierswinkel van Mart Meeuwissen-van Disseldorp en aan de rechterzijde woonde Toon Verdaasdonk met zijn drankenhandel. Een huis verder woonde Jaan d'n eierboer. Die zag je altijd met een grote korf aan de arm. Die was gevuld met honderden eieren. Koos de Smid (later Frans Jansen) had zijn smederij daar weer tegenover. Later was hier de benzinepomp met werkplaats en een winkel in galanterieën. Naast Frans en Ria zat cafetaria 't Centrum. Café 't Karrewiel zit er nog steeds. Vroeger heette dat café De Sport met Jan en Luuske Pop (Jan Poppelaars)."

    Het knooppunt van Bavel

    Tegenover café 't Karrewiel was vroeger de veiling. Dat was het centrale punt waar de tuinders hun producten naar toe brachten. Daar stonden stapels met genummerde frambozentubsen, beziemanden, aardbeiensipkes en bonenzakjes. Jaonus Verkooyen bracht de spullen later naar Breda en Jan Martens controleerde dan met krijt op het bord of alles volgens de regels verliep. Graot Martens volgde zijn vader op. Naast de veiling woonde Piet Balemans, de kolenboer. Daar tegenover zat Kees van Ginneken met zijn kapsalon. Hij verkocht ook rookartikelen en snoep. Op de hoek van d'n Apestèrt (zijpad aan de Kloosterstraat) heeft veldwachter Hofkens nog gewoond en daarnaast Sjaak Machielsen met ook een kruidenierswinkel. Vóór de winkel was een droge sloot, waar je met je fiets doorheen kon rijden. In de Kloosterstraat zat ook Jan Schaerlaeckens, de kolenboer. Met de stootkar en een dik touw om de schouders werden de cokes, sloffen, eierkolen en antraciet tot in de verste uithoeken van Bavel gebracht. Vaak nog over onverharde wegen! De Bavelse kermis Ik kende vroeger een meisje dat verkering hod met een kolensjouwer ze vond hem echt een stuk totdat hij zich gewassen had toen viel hij haar verschrikkelijk tegen Aan het einde van de Kloosterstraat zat café 'In den Veehandel' van Sjef Verkooyen. Sjef was vaak naar de veemarkt. To, zijn vrouw, deed het café. Nu is datzelfde pand verbouwd tot een Chinees restaurant. Verderop kwam je bij herberg De Brouwers nu is het restaurant 'Vanouds'."

    De Bavelse kermis

    De verhalen over de Bavelse Middenstand heeft Jan aangevuld met herinneringen aan de kermis in vroeger jaren. Hij schreef de verhalen in dialect. "leder jaor, de zondag na d'n 21ste september dan was ut wir zo wijd. As schoolbrakken zagen we half de week de kerremuswaogens ut durp binnenrijen. En stiekum waren we dan toch un bietje sjaloers op die aandere jong die meej mochten helpen meej de kerremus op te bouwen. Die kregen dan wel 'ns un vrijkaortje vur de mallemeule of de zweef. Daor ging ut toch mar om! Ik weet nog goed hoe da vroeger ging, 's Zondags uit de leste mis stonden er twee kraomkes tussen ut kerkhof en Drik de Looier, onder de plakpaol. Eén nogakraom meej moppen en één meej appelesienen. Als verrassing bracht ons pa, as hij uit de kroeg kwam, een buil appelsienen meej! Verder was ut alleen mar kerremus in ut café. De kerremus heeft laoter overal gestaon. Neffe ut café De Sport in de Kloosterstraot stond de zweef. De schommel stond vur de veiling. Ok heeft ie gestaon op ut waaike tegenover Toon de Smid in ut Haontje. En ok nog zo'n 40 jaor gelejen in d'n bogerd van Willem Kriellaars, neffe Jantje Jaansen (d'n kassier) waor later Mart Meeuwissen woonde. Da was me daor toch un rotzooi! Ut war er zo nat as mies! Ge schepte oew schoenen onder! Strooi en de uitvaorttaofels van Bruininks moesten er aon te pas komen om bij de kiosk te geraoken, mar ge kwam altij meej un paor slikpoten thuis!" "Ik waar eigenlijk nie zo'n echte kerremusgast. Ik keek wel un bietje naor de meskus, mar agge nie kon schommelen dan hadde gin schijn van kans! Ik kwam nooit tot ut zeil en dan waarde nie in tel. Dan kond' ut verder wel vergeten! Ik waar al bang as dieje kerremusgasten naor de remme keken! Die mannen die konden zo lekker klepperen meej die remmen! Witte wie er goed kon schommelen? Gonneke! De moeder van Kees en Dingeman Hendrikx. Die joeg d'r schuitje meej gaank tegen ut zeil. Ut waar de moeite wérd om da te zien! En dan de kerremus thuis. De mannen gingen uit de leste mis de kroeg in en de vrouwen maokten thuis de taofel klaor. Pas geslacht, dus d'r waar van alles volop: ribbekus, zult en kaoien en nie te vergeten de harsens! Da waar pas lekker. Krentemik! Neeje, gin half om half. Enkel de krentemik en 54 55 brooikes net as mun gat. Nou zeggen ze cadetjes. En natuurlijk un fleske bier (meestal donker) en un borrel. Ja, ja daor wier wa afgeklassineerd! En ze rookten grote sigaoren. Ze zagen mekaor nie zitten van de rook. En op ut lest gingen ze nog veurdraogen ok! Ome Toon deej altijd 'de Graof van Luxemburg' en ome Jaonus uit Teteringen speulde echt toneel als ie 'Manke Nelis' zong. Jaon Struys, de wethouwer uit Ulvenhout, kreeg van ons moeder meej de kerremus nun borrel en ons moeder vroeg: Is ie goed, Jaon? Jao, zeej Jaon, die kunde gerust aon jullie jonges geven (wij waren pas un jaor of vijftien, zestien). Ons moeder had per ongeluk de wijwaoterfles van de kelderplaank gepakt!" "Mar alle gekheid op un stokske: de kerremus stelde nie veul veur. Ne mallemeule, de botsauto's, ballegooien, touwtrekken, oliebollen, 'ne lolly of 'ne lekstok en dan hedde ut meeste wel gehad. Bij café In den Veehandel (laoter Bundereind genoemd) van Jaonus Verkooijen (d'n Diels) zat Kaotje Heyblom meej Graot Peters en nog un manneke op ut biljart muziek te maoken. Bij Bruininks zaten de ‘Varianten’ en als die zongen van ‘Kom, Zwarte Zigeuner' of 'Hoor Mijn Lied, Violetta', dan was iedereen stil. Jantje Peemen zat bij café De Sport. Bij Piet van Engelen zaten Kiske Vermeulen en d'n Blaauwe van den Ouweland en bij Piet Havermans in café ut Haantje daor speulde Jaonus Elands veur un stampvol café. En ik zal ut nooit vergeten dat daor un mooie reclaomeplaot hing meej ut opschrift 'Hoog ut hart, hoog ut lied, hoog ut bier'. Nou dat deejen we dan mar: Proost!"

    Jan heeft altijd een actieve plaats ingenomen in de middenstand van Bavel.

    De Bavelse kermis

    De verhalen over de Bavelse Middenstand heeft Jan aangevuld met herinneringen aan de kermis in vroeger jaren. Hij schreef de verhalen in dialect. "leder jaor, de zondag na d'n 21ste september dan was ut wir zo wijd. As schoolbrakken zagen we half de week de kerremuswaogens ut durp binnenrijen. En stiekum waren we dan toch un bietje sjaloers op die aandere jong die meej mochten helpen meej de kerremus op te bouwen. Die kregen dan wel 'ns un vrijkaortje vur de mallemeule of de zweef. Daor ging ut toch mar om! Ik weet nog goed hoe da vroeger ging, 's Zondags uit de leste mis stonden er twee kraomkes tussen ut kerkhof en Drik de Looier, onder de plakpaol. Eén nogakraom meej moppen en één meej appelesienen. Als verrassing bracht ons pa, as hij uit de kroeg kwam, een buil appelsienen meej! Verder was ut alleen mar kerremus in ut café. De kerremus heeft laoter overal gestaon. Neffe ut café De Sport in de Kloosterstraot stond de zweef. De schommel stond vur de veiling. Ok heeft ie gestaon op ut waaike tegenover Toon de Smid in ut Haontje. En ok nog zo'n 40 jaor gelejen in d'n bogerd van Willem Kriellaars, neffe Jantje Jaansen (d'n kassier) waor later Mart Meeuwissen woonde. Da was me daor toch un rotzooi! Ut war er zo nat as mies! Ge schepte oew schoenen onder! Strooi en de uitvaorttaofels van Bruininks moesten er aon te pas komen om bij de kiosk te geraoken, mar ge kwam altij meej un paor slikpoten thuis!" "Ik waar eigenlijk nie zo'n echte kerremusgast. Ik keek wel un bietje naor de meskus, mar agge nie kon schommelen dan hadde gin schijn van kans! Ik kwam nooit tot ut zeil en dan waarde nie in tel. Dan kond' ut verder wel vergeten! Ik waar al bang as dieje kerremusgasten naor de remme keken! Die mannen die konden zo lekker klepperen meej die remmen! Witte wie er goed kon schommelen? Gonneke! De moeder van Kees en Dingeman Hendrikx. Die joeg d'r schuitje meej gaank tegen ut zeil. Ut waar de moeite wérd om da te zien! En dan de kerremus thuis. De mannen gingen uit de leste mis de kroeg in en de vrouwen maokten thuis de taofel klaor. Pas geslacht, dus d'r waar van alles volop: ribbekus, zult en kaoien en nie te vergeten de harsens! Da waar pas lekker. Krentemik! Neeje, gin half om half. Enkel de krentemik en 54 55 brooikes net as mun gat. Nou zeggen ze cadetjes. En natuurlijk un fleske bier (meestal donker) en un borrel. Ja, ja daor wier wa afgeklassineerd! En ze rookten grote sigaoren. Ze zagen mekaor nie zitten van de rook. En op ut lest gingen ze nog veurdraogen ok! Ome Toon deej altijd 'de Graof van Luxemburg' en ome Jaonus uit Teteringen speulde echt toneel als ie 'Manke Nelis' zong. Jaon Struys, de wethouwer uit Ulvenhout, kreeg van ons moeder meej de kerremus nun borrel en ons moeder vroeg: Is ie goed, Jaon? Jao, zeej Jaon, die kunde gerust aon jullie jonges geven (wij waren pas un jaor of vijftien, zestien). Ons moeder had per ongeluk de wijwaoterfles van de kelderplaank gepakt!" "Mar alle gekheid op un stokske: de kerremus stelde nie veul veur. Ne mallemeule, de botsauto's, ballegooien, touwtrekken, oliebollen, 'ne lolly of 'ne lekstok en dan hedde ut meeste wel gehad. Bij café In den Veehandel (laoter Bundereind genoemd) van Jaonus Verkooijen (d'n Diels) zat Kaotje Heyblom meej Graot Peters en nog un manneke op ut biljart muziek te maoken. Bij Bruininks zaten de ‘Varianten’ en als die zongen van ‘Kom, Zwarte Zigeuner' of 'Hoor Mijn Lied, Violetta', dan was iedereen stil. Jantje Peemen zat bij café De Sport. Bij Piet van Engelen zaten Kiske Vermeulen en d'n Blaauwe van den Ouweland en bij Piet Havermans in café ut Haantje daor speulde Jaonus Elands veur un stampvol café. En ik zal ut nooit vergeten dat daor un mooie reclaomeplaot hing meej ut opschrift 'Hoog ut hart, hoog ut lied, hoog ut bier'. Nou dat deejen we dan mar: Proost!"

    5. Voetbal

    In Bavel is een clubje

  • Staat overal bekend
  • Bij onweer, storm of regen
  • Zijn ze allemaal present
  • Dan schieten ze tegen de paal
  • En roepen ze allemaal
  • B.V.C. gaat nooit verloren
  • B.V.C. , B.V.C. goot bovenaan
  • De verdiensten van Jan Jorissen voor het voetballen in Bavel gingen niet ongemerkt voorbij. Jan werd tot erelid van V.V. Bavel benoemd en werd aan het einde van het jaar 2000 ook nog eens gekozen tot voetballer van de eeuw! In huize Jorissen prijkt een trofee omdat hij van 1937 tot 1962 speler van het eerste elftal is geweest. En dat hij destijds stopte, was vanwege zijn meniscus. Hij speelde dus vijfentwintig jaar in het eerste!

    De voorgeschiedenis

    Het begon met B.V.C. (Bavelse Voetbal Club) of beter gezegd R.K.B.V.C. (Rooms Katholieke Bavelse Voetbal Club). De club had een geestelijk adviseur. Dat was in die tijd kapelaan Martens. Het clubhuis was gevestigd in café 't Haantje van Tinus Havermans. In het begin was er een veld aan het Hazepad, daarna werd er gevoetbald aan de Dorstseweg, achter de boerderij van Van Loenhout. Eigenlijk had dat veld niet de juiste afmetingen en er stond zelfs een boom op de achterlijn. Er verrees een prachtige tribune met lederen (!) zitplaatsen. Dat was de trots van de verre omtrek. Daar had Cor van Gils voor gezorgd. Die had namelijk een leerfabriek. We hadden een supportersclub die lotjes verkocht met als hoofdprijs een nieuwe fiets. We zijn het hoofdstuk begonnen met het clublied uit die tijd. Maar B.V.C. ging ter ziele en toen is er omstreeks 1934 in het Koolpad bij Drikske van Gils door een paar mensen een nieuwe club opgericht onder de naam V.V.V. (Voetbal Voor Vermaak). Na enige tijd bleek dat deze 56 57 naam niet kon worden gebruikt, want er was al een V.V.V. in Venlo. Dus werd het R.K.V.V.V. (Rooms Katholieke Voetbal Vereniging Voor Vermaak). Jan Jorissen was in die tijd zo'n jaar of twaalf. De vader van Cor van Gils was voorzitter. Vier zoons van de voorzitter speelden mee. Met Janus Marijnissen, Jan Jorissen en zijn broer en nog wat jongens uit het Koolpad en 't Haantje hadden ze al gauw een elftal bij elkaar.

    Achterste rij v.l.n.r.: Jan Morijnissen, Jan van Gils, Kees Oprins, Piet Jorissen, Wim Diepstraten, Koos Bostiaansen, Bernard Goossen, Jon Jorissen, Cor Van Gils, Letty Goossen, dochter van Bernard Voorste rij: Drik Jansen, Christ Jansen, Jaoneke Hendrickx, Koos Jansen

    De eerste jaren

    In 1937 is de R.K.V.V. Bavel opgericht. Het was vroeger maar een klein dorpsclubje. Er werd gespeeld op een veld achter aannemer Mart Meeuwissen en Jan Oomen. Daar was het zowat een moeras. Dat veld heeft heel wat te verduren gehad. Eén naam uit die beginperiode moeten we beslist niet vergeten. De naam van Jan Geerts uit de Mariastraat. Hij was als een vader voor de voetballers. Jan Jorissen bewonderde hem. Hij herinnerde zich Jan Geerts als een man die alles deed. Daar kon je als jonge gast met je problemen terecht. Die stond altijd voor je klaar. Het bestuur bestond uit Jaon van Kuijk, Kees van Disseldorp (d'n bakker), Jantje van Bavel (die een handel in boter, kaas en eieren had) en Zacharias van der Poel (de directeur van het botterfabriek). Echt een bestuur van notabelen. Ze wisten wel dat de bal rond was, maar daarmee hield hun voetbalkennis op. Die bal werd overigens vooraf nogal eens opgepompt bij Jan thuis. Van lieverlee ging het dorpsvoetbaldubje iets betekenen in het dorp. Het is zelfs zo geweest dat de gymnastiekvereniging (en dat was een hele goede club) aan de opkomst van de voetbalclub kapot is gegaan. Iedereen koos opeens voor het voetballen! Zus Nel weet zich nog te herinneren dat zij en nog wat zussen van Jan met een ketel thee en een volle tas kommetjes in de rust naar de voetballers gingen, zodat de jongens tussen hun inspanningen door wat te drinken hadden. En natuurlijk kregen óók de tegenstanders een kommetje thee van de zusjes! "Een goeie buitenspeler moest het krijt aan zijn schoenen hebben", vond Jan. "De spil stond op het middenveld. De back bleef achter en kwam niet over de middellijn." Jan speelde in die jaren met Thé en Fons Houtepen. Toen Fons afscheid van het eerste elftal had genomen, volgde Jan hem op als aanvoerder. Kees Struys (de keeper) kwam uit 't Ginneken. Verder speelde Jan met Henk Bogers, Jaoneke Aarts, Frans Kriellaars, Thé Martens, Janus d'n Bink (Janus Marijnissen), Jan de Smid, Joop Meyvis en Chris ‘Keun’ Bastiaansen. Toontje Schaerlaekens droeg tijdens het voetballen altijd een alpinopetje van zijn zus. Anders hingen de krullen voor zijn ogen. Jan was linksbuiten en Toontje midvoor. Als er een voorzet kwam, pakte hij vlug zijn potske af en kopte de bal keurig in het net. Jan Jorissen kon ontzettend hoog springen. Eens kwam er een bal héél hoog aan. Jan wist met een onwaarschijnlijke sprong de bal in het doel te koppen. De scheidsrechter, die het allemaal niet goed kon zien, floot.....en keurde het doelpunt af! Hij kon zich niet anders voorstellen of het moest 'hands 1 geweest zijn. Jan kon met trots vertellen dat hij ooit nog tegen Kees Rijvers had gevoetbald. Het waren de jaren dat Kees Rijvers nog bij Groen-Wit speelde. Ook werden ze ooit getraind door Cor Cools (een oud-speler van 58 59 NAC), die nog met Rat Verlegh in het Nederlands elftal had gespeeld. Maar wat je van die training moest vinden, liet Jan maar in het midden. Het was niet meer dan wat rondjes lopen en wat met de bal dribbelen. Een mooie tijd was het. Voetbal had nog niks met geld te maken.

    Jan (rechts) als voetballer in actie.

    Het voetbalveld

    Tegenwoordig ligt het voetbalveld er vaak als een biljartlaken bij. Maar in de beginjaren van het Bavelse voetbal werd het voetbalveld onderverhuurd aan de rijvereniging. Terwijl Jan met de voetballers op de ene helft van het veld trainde, draafden de paarden met hun ruiters op de andere helft. Soms kwam er wel eens een bal tussen de paarden terecht. Die schrokken daar natuurlijk van en werden schichtig. Het is zelfs een keer gebeurd dat één van die lui riep: "Als dat ding nóg eens op onze helft komt, dan laat ik het door mijn paard kapot trappen!" Dat was een serieus dreigement, want de voetbalclub had maar één fatsoenlijke bal. Jan kon er smakelijk oververtellen. "Die bal", zei hij, "dat was er één met een veter. Als je die tijdens de wedstrijd op je voorhoofd kreeg, dan had je 's avonds in het café een litteken op je kop!"

    Een andere sfeer

    Als tegenwoordig een voetballer van een elftal in de vierde klas van de KNVB speelt, wordt hij in de watten gelegd. Als zo'n speler het kleedlokaal binnenkomt, ligt zijn voetbaltenue gewassen en gestreken klaar. En na de wedstrijd draaien de wasmachines en de droogtrommels op volle toeren (óók in het gebouw van de V.V. Bavel tegenwoordig). Nee, dat was vroeger wel anders. Bavel speelde in die beginjaren in een zwarte broek en een wit shirt. Nou ja, een shirt kun je het eigenlijk niet noemen. Het was gewoon een witte bloes, want die had iedereen wel. De jongens gingen altijd op de fiets naar een uitwedstrijd. De voetbalkleren droegen ze meestal onder hun gewone spullen. De voetbalschoenen hadden ze ook al aan. Jan kon zich één uitzonderlijk voorval nog goed herinneren. "We gingen in Prinsenbeek ('op de Beek' zogezegd) voetballen", vertelt hij. Janus van Leeuwen stond spil en ik was reserve. Ik stond dus met mijn regenjas over mijn voetbalkleren aan langs de lijn. We wilden beginnen, maar Janus was er nog niet. Dus werd er geroepen: "Jan, jas uit! Mee doen!" Ik mijn jas over de draad gehangen en het veld in. De wedstrijd begon en we hadden toch al wel een tijdje gespeeld, toen Janus kwam aangereden. We zagen zijn zwarte kop met haar boven het korenveld uitsteken. "Daar is Janus!", riep iedereen. Ik vlug weer terug over de draad, mijn regenjas weer aan en Janus het veld in. De scheidsrechter had niks gemerkt! En al lachend voegt hij er aan toe: "Je moest blij zijn dat je een reserve bij je had. Het kwam dikwijls voor dat je maar met tienen stond."

    Hygiëne

    Na de wedstrijd kregen de voetballers een zinken bakske met water. Daar konden ze hun handen en hun gezicht mee wassen. Meer was er niet. Nee, met de hygiëne was het toen nog niet reusachtig gesteld. Zo voetbalden Jan en zijn makkers een keer in Molenschot en moesten ze zich omkleden in een soort kippenhok. Daar stond een bank met daarop elf van die wasbakjes. Onder die bank echter stond een pan met daarin gebraden kip. De altijd hongerige en nieuwsgierige voetballers bekeken de kip, maar die stonk heel erg. Niet te geloven! Die kip was bedorven. Na de wedstrijd moesten ze opnieuw in dat kippenhok omkleden en toen zagen ze dat het elftal dat na hen moest voetballen zich er ook had verkleed. En, geloof het of niet, de pan was leeg! Kennelijk hadden die voetballers van het andere team niet gemerkt dat de kip bedorven was. Jan voetbalde ooit eens tegen S.C.O. uit Oosterhout. Op een gegeven moment kwam er een bal voor de goal. Hij wilde omhalen. Maar een speler van S.C.O. kopte en Jan raakte hem vol in zijn gezicht. Die gast riep: "Aarghhü!" En jammerde er achteraan: "Een mes! Gauw een mes!" Jan keek om en zag hoe een toeschouwer over de draad stapte met een knipmes in zijn hand. Jan dacht: "Ik ga d'r aan!" Dus hij rende naar de backs toe. Hij zocht bescherming bij Jaoneke Martens en Toon Kriel (Toon Kriellaars). Dat waren twee grote kerels. Hij keek om en wat was er aan de hand? Het mes werd plat op het hoofd van de getroffen speler gelegd. Op die manier bleef de bult op zijn voorhoofd klein. "Op dat moment brak het angstzweet me uit", zei Jan. Later heeft hij er nog flink om kunnen lachen.

    Tegenstanders

    Jan etaleerde meerdere keren bij voordrachten de afkortingen van de namen van de verschillende voetbalverenigingen. 'JEKA' betekent: Jeugdig Enthousiasme Kan Alles, maar hij maakte d'r altijd van: Jonge Eksters Kwèken Altijd. Jan haalde wel eens de roddel aan dat één van de leiders van JEKA vóór een wedstrijd altijd een dikke sigaar aan de scheidsrechter cadeau gaf. Maar of dat verhaal op waarheid berustte, wist hij ook niet. Jan kende dus goed de afkortingen van andere voetbalclubs:

  • DEB De Etna Boys;
  • LONGA Lichte Ontspanning Na Gedane Arbeid;
  • ADVENDO Aangenaam Door Vermaak En Nuttig Door
  • Ontspanning;
  • VIOLA Voetbal Is Ons Leven Alphen;
  • VESDO Vriendschap En Samenspel Doet
  • Overwinnen (ooit Galder)
  • GESTA Galder En Strijbeek Ten Aanval!


  • GUDOK uit Goirle vond Jan de mooiste letternaam. Het betekende: Goed Uit De Ogen Kijken!


  • "Toen een flink aantal jaren geleden het damesvoetbal begon op te komen, zaten ze bij de Madese Boys in de problemen met hun naam", wist Jan te vertellen. "En dus hebben ze er toen maar Madese Boys én Girls van gemaakt."

    Jan bleef tot op hoge leeftijd een fan van het spelletje. Weer óf geen weer: Jan stond iedere zondag langs de lijn bij VV Bavel. Hij ging naar wedstrijden van het eerste elftal en ook vaak nog naar het 'tweede', omdat zoon Koen daar bij voetbalde. Ook ging Jan naar wedstrijden van NAC en het Nederlands elftal. Hij zong ooit het volgende lied dat hij hier en daar wat aangepast had. Het ging op de wijze van: 'Aan Het Strand Stil en Verlaten'.

  • Jullie zullen het wel weten, 'k Was in Keulen met zijn Dom
  • Ja, ik zat 'n uur tevoren, in het grote stadion
  • en ik zag daar 11 Russen, samen netjes op een rij
  • tot mijn grote spijt begreep ik, Gorbotsjov was er niet bij
  • 't Was 'n hele mooie wedstrijd, maar wat koop ik daar nou voor
  • 't Werd 1-0, ja, voor de Russen, maar toch zongen wij in koor
  • En de wedstrijd tegen Ierland, nou die maakte mij toch bang
  • En ons Riet hield heel onrustig, toen haar handje aan mijn wang
  • Maar dat doelpunt wou niet vallen, ik werd nijdig als 'n spin
  • Ik riep tegen Rinus Michels, zet er mij nu maar gauw in
  • Maar gelukkig op het laatste, toen kwam nog die kop van Kieft
  • en ik schreeuwde dolgelukkig, 'ober das ist goed gehecht'
  • Maarjetzt komt don nog die Mannschaft, Rudi Voller in die Spitz
  • Ik moest van die Duitsers pissen, maar ik vond niet snel mijn rits
  • En voordat ik was bekomen, lag die Bolt al in het doel
  • En ik riep: "Dos ist geen penalty." Riet zei: "Jan, hou toch je smoel"
  • Moor zie daar toen kwam Van Basten, redder in de grote nood
  • Ja, die schopte 11 Duitsers, met zijn allen in de goot
  • Toen nog eenmaal weer die Russen, wat begonnen wij toch slecht
  • Ik zeg: Rietje, dat wordt kloten, hiervan komt toch niets terecht
  • Maar Ruud Gullit sloeg zijn horen, met veel kracht tegen de bal
  • En die knikker vloog de goal in, met 'n daverende knol
  • En tot slot scoorde Van Bosten, voor het hele legioen
  • En wij zongen met zijn allen: Nederland is kampioen
  • Een buut

    Tijdens één van de Bonte Avonden kwam Jan als voetballer ten tonele: "Dat had zelfs ik niet durven dromen, zoveul volk vur mijn. Ik heb al veel huldigingen meegemaakt, maar deze, echt waar, dat meen ik, Ge bent zo maar gin Sportman van het Jaar. Ik heb drie jaar gezeten, maar dat was veur een andere bank. Dertig jaar lang eerste reserve en nog nooit gin waarschuwing gehad. Maar om reserve te zijn, dat is niet precies een kunst, maar ge moet er wel ontzettend veul vur trainen. Dat doe ik dan ok. Direct na de leste mis begin ik al. Om in conditie te komen, doej ik niks as rondjes geven. En as ik dan 's middags naar huis op aan gaai, dan train ik m'n schijnbewegingen. Thuis heb ik een hometrainer, of eigenlijk een trainerin, hè. Da's meer zo ene die altijd recht op het doel af gaat, en ja, dan probeer ik dat doel te verdedigen. We maken een doelopstelling van het strafschopgebied naar de aanrecht. Zij begint dan meej hoekschoppen. Man toch! Ze schupt mij van de ene hoek naar de andere. En daarna massage. En ze vergit niks. Zelfs de portemonnee wordt nog gemasseerd. We hebben eens tegen ambtenaren motten voetballen. Dan passen we ons ook aan. Maar da was moeilijk.... Normaal loop ik altijd meej de reservebank onder mijn arm, maar ik kan toch moeilijk meej

    Bron Boek, Een echte Baviaan